Het Curaçaose onderwijs 1863-1915: de scheiding van sociale klassen.

Dit artikel is eerder in druk verschenen in De Archiefvriend van maart 2013.


1.    Globale ontwikkelingen

Menig publicatie over het Curaçaose onderwijs in de 19e eeuw geeft een erg rooskleurig beeld over het uitgebreide vakkenpakket van de toen geregistreerde scholen en het niveau van de inhoud van de lessen. Als voorbeelden van excellentie worden vaak het pensionaat van de Zusters, het Colegio San Tomas van de Fraters en andere Colegios genoemd (zie tabel 4). Vaak vermelden de auteurs niet dat deze scholen met name voor buitenlandse leerlingen en een klein deel van de plaatselijke elite bestemd waren (noot 1). Veel gezinnen uit de middenklasse konden deze (kost)scholen niet eens betalen. Over het niveau van het onderwijs aan de lagere klassen en de complexe onderwijsstructuur vermelden de publicaties vrijwel niets concreets.
In dit artikel proberen we wat meer te weten te komen over enkele algemene ontwikkelingen in dit onderwijstijdvak, de kwaliteit van het onderwijs en de sociale scheiding tussen de sociale klassen in het systeem. Om de achtergronden van de ontwikkelingen beter te begrijpen, is het vereist een kort overzicht te geven van de complexe onderwijsstructuur.

 

De wetgever en het onderwijs
Van 1819 tot 1873 maakte de overheid een duidelijk onderscheid tussen lands- en particuliere scholen die na goedkeuring van de overheid een vergunning verwierven om onderwijs te verzorgen. Het openbaar onderwijs werd volledig gesubsidieerd en de particuliere scholen helemaal niet. In de onderwijsverordening van 1873 maakte de koloniale overheid conform de wetgeving in het moederland alleen een verschil tussen openbare en bijzondere scholen. Bijzondere scholen ontvingen in principe geen of een geringe subsidie van de overheid en het openbaar onderwijs bestemd voor kinderen van onvermogende ouders was geheel kosteloos. Ook was er na 1873 een onderscheid tussen lager onderwijs en meer uitgebreid onderwijs. Het openbaar onderwijs en de bijzondere (‘katholieke’) scholen van de Zusters boden vooral de elementaire vakken aan en de bijzondere (particuliere) scholen kenden een uitgebreider keuzepakket. In de buitendistricten was de inhoud van het onderricht vrij basaal.
Vanaf de onderwijsverordening van 1884 ging de koloniale overheid net als in de periode 1819-1837 weer onderwijs verzorgen voor de betergesitueerden. Het openbaar onderwijs voor arme kinderen bleef vooral beperkt tot de elementaire vakken, aardrijkskunde en geschiedenis en was gratis (Emmaschool). Kinderen van financieel draagkrachtige ouders kregen les op een hoger niveau en in meer vakken op de Wilhelminaschool voor meisjes en de Hendrikschool voor jongens. Dit meer uitgebreid onderwijs vormde de basis voor de latere ulo en mulo (noot 2).
Na 1884 kent het ‘katholieke’ onderwijs in de stad ook een duidelijke scheiding tussen jongens en meisjes en tussen gewoon lager onderwijs (‘skol pornada’) en meer uitgebreid onderwijs (‘skol di placa’).

 

Complexe onderwijsstructuur
In tabel 1 is te zien hoe de ontwikkeling van het onderwijs in deze periode globaal verliep wat het aantal scholen betrof. Voor ouders was het Curaçaose onderwijslandschap een onoverzichtelijk geheel van openbare en particuliere/bijzondere scholen. De meeste scholen waren gesitueerd in de stad, maar na 1864 kregen ook de buitendistricten meer scholen.
Het grote aanbod van scholen werd onder andere bepaald door de vrijheid om particuliere of bijzondere scholen op te richten. Door de gedifferentieerde vraag van ouders probeerden veel individuele mannen en enkele vrouwen met een eigen particuliere stadsschool hun brood te verdienen. Deze vraag hing namelijk sterk af van de economische positie en culturele achtergrond van de gezinnen. Sociale status, thuistaal en godsdienst waren factoren die van invloed waren op de schoolkeuze. In 1864 gingen bijvoorbeeld vooral katholieke jongens naar de particuliere school van de katholieke onderwijzer B.H. Huyke op Otrobanda, terwijl op de scholen van A.T. Brusse en A. Brouwer, beiden protestant, waarschijnlijk leerlingen zaten die tot hetzelfde geloof behoorden. De ouders van deze katholieke en protestantse scholieren betaalden schoolgeld. De Zusters hadden op Otrobanda  in dezelfde jaren een afdeling voor kosteloos onderwijs en een afdeling voor meisjes waarvoor de ouders  schoolgeld betaalden. Op de bijzondere scholen van de Zusters zaten vooral katholieke leerlingen.

Tabel 1: aantal scholen 1863-1915

Aantal scholen

1864

1874

1892

1915

Openbaar

Particulier

Bijzonder particulier

Bijzonder institutioneel

     3

   15

     0

     0

4

0

8

     10

3

0

3

     13*

3

0

0

    18*

totaal

   18

     22

    20

21

  *’katholieke’ scholen; in 1874 waren dat 9 scholen van de Zusters en de school van het blad Civilisadó.

 

Tabel 1 en 2 geven duidelijk aan dat in vijftig jaar tijd het onderwijs onder het beheer van de katholieke kerk een enorme groei meemaakte. In 1864 ging nog net geen 62 procent van de leerlingen naar ‘katholieke’ scholen en in 1913 bijna 90 procent. Het cijfermatige succes van de ‘katholieke’ scholen nam sterk toe na de komst van de Fraters in 1886. De priesters drongen er bij de ouders op aan hun zonen na dit jaar op  de Fraterscholen in te schrijven. De particuliere scholen verloren hierdoor veel leerlingen en verdwenen uit het onderwijsveld. In 1913 hadden alleen de zusters Conn nog een schooltje met 40 meisjes. Tabel 2 laat ook zien dat het percentage van de bevolking dat in de schoolbanken zat slechts gestaag groeide. Een belangrijke factor die dit proces vertraagde, was het grote verloop van leerlingen: drop outs, op zeer jonge leeftijd in het arbeidsproces etc. Bovendien werd de invoering van de leerplicht steeds uitgesteld (noot 3).

 

Tabel 2 ontwikkeling van de Curaçaose bevolking en schoolpopulatie

Aantal leerlingen

  1864

  1874

  1892

  1913

Bevolking

19.144

22.345

26.584

32.959

Landsscholen/openbaar

Particuliere scholen

‘Katholieke’ scholen*

   428

   288

1165

     410

   469

1521

     413

       72

   2720

      354

40

   3232**

Totaal

  1881

    2400

    3205

    3626

Aandeel schoolpopulatie t.o.v de bevolking in %

9,83

   10,74

12,06

 11,00

    *inclusief bewaar- en zondagscholen.
   ** de bewaarscholen zijn in 1913 niet opgenomen in de bijlagen van het koloniaal verslag.

 

2.    Maatschappelijke scheiding in het onderwijs
De onderwijsstructuur in dit tijdvak was een duidelijke weerspiegeling van de gesegmenteerde samenleving. De overheid had volgens het Regeringsreglement van 1865 de plicht te zorgen voor onderwijs aan kinderen van on-en minvermogende ouders. Tot 1885 was al het openbaar onderwijs geheel gratis en zaten vooral arme katholieke en protestantse kinderen op de gouvernementsscholen. Vanaf 1885 bood de koloniale overheid, zoals hierboven reeds vermeld is, kosteloos gewoon lager onderwijs (glo) aan kinderen van onvermogende ouders aan (Emmaschool). Voor de financieel draagkrachtige ouders werden de Wilhelmina- en Hendrikschool opgericht die meer uitgebreid onderwijs verzorgden. In feite was deze stringente scheiding tussen armen- en burgerscholen een voortzetting van een beleid dat sinds 1837 gegroeid was. De gegevens in tabel 3 tonen aan dat tussen 1874-1913 70 tot 82 procent van de leerlingen  geen schoolgeld betaalden. Dit hoge percentage is een bewijs voor de grote armoede onder de lagere klassen en de scheiding van sociale groepen in het onderwijs. Alle leerlingen zowel in het openbaar als in het bijzonder ‘katholiek’ onderwijs waarvoor na 1885 schoolgeld werd betaald zaten op stadsscholen. In 1913 zat 95 procent van de onvermogende leerlingen op ‘katholieke’ scholen. Van deze arme leerlingen zat bijna 59 procent op een school in een van de buitendistricten. Scholen van kwaliteit waren dus niet bestemd voor de overgrote meerderheid van de bevolking.

 

Tabel 3 aantal vermogende en onvermogende leerlingen in 1874 en 1913

 

1874

1874

1913

1913

Vermogend

Openbaar

Particulier

Katholiek

 

0

406

234

26,7 procent van alle leerlingen

 

216

   40

405

18,3 procent van alle leerlingen

totaal

640

 

661

 

Onvermogend

Openbaar

Particulier

Katholiek

 

410

   63

1287

73,3 procent van alle leerlingen

 

138

0

2827

81,7 procent van alle leerlingen

totaal

1760

 

2965

 

    

Concluderend kunnen we stellen dat er een duidelijke relatie bestond tussen het betalen van schoolgeld en de plaats van de ouders op de maatschappelijke ladder. Kinderen van de gegoede burgerij kregen een breder vakkenpakket aangeboden en volgden het onderwijs soms op een dure kostschool. Ouders die schoolgeld konden betalen stuurden in 1913 hun zonen en dochters naar een Spaanse of Hollandse afdeling van een bijzondere (katholieke) school (muloschool). Sociale rangen waren ook in het ‘katholieke’ onderwijs duidelijk herkenbaar. In dit jaar betrof het 161 jongens en 244 meisjes (noot 4).
Het onderwijs tussen jongens en meisjes was in de regel streng gescheiden.  On- of minvermogende ouders hadden weinig keuzemogelijkheden: kosteloos openbaar onderwijs van het gouvernement of gratis onderwijs van de Zusters of Fraters.  Deze keuze bestond alleen in de stad, want in de buitendistricten waren er geen openbare scholen. Het armenonderwijs omvatte aanvankelijk vooral de vakken lezen, schrijven en rekenen en na 1873 ook wat aardrijkskunde, geschiedenis, natuurkennis etc. Op twee van deze armenscholen in de stad werden in 1913 vanwege het praktische nut voor bepaalde beroepen wel Engels en Spaans aangeboden.
De onderlinge verschillen tussen scholen hingen deels ook samen met de etnische groepen in de samenleving. Men sprak toen niet van ‘witte’ en ‘zwarte’ scholen, maar aangenomen mag worden dat op de armenscholen of het gewoon lager onderwijs onder beheer van de katholieke kerk de meerderheid van de leerlingen waarschijnlijk zwart was, terwijl de naar huidskleur heterogene, katholieke populatie op de particuliere school van Huyke blank, bruin of zwart was. In de buitendistricten vielen alle scholen onder het beheer van de katholieke kerk en was de meerderheid van de leerlingen zwart.

 

3.    De kwaliteit van het onderwijs
Hoe zat het met de inhoudelijke kwaliteit van het onderwijs? In de jaren 1870-1884 verschenen in De Curaçaosche Courant diverse kritische ingezonden stukken. Veel van deze kritiek is te vinden in een rapport van de schoolcommissie van 1882. In hun analyse van het kosteloos onderwijs aan arme kinderen noemden zij een reeks van punten: lage kwaliteit, eentonige lessen, te grote nadruk op het ‘werktuiglijk leren’, een tekort aan aanschouwelijk onderwijs, te veel leerlingen per onderwijzer, kwekelingen die nog onbekwaam waren maar zelfstandig voor de laagste klassen stonden et cetera. De commissie komt in een conclusie tot een hard oordeel.

Wat slechts werktuiglijk is aangeleerd, ziet men in den wind des levens verwaaien zonder eenige vrucht achtertelaten, en voor velen is dan ook het schoolbezoek voor hun volgend leven volslagen nutteloos (noot 5).

Over de particuliere scholen die vooral in de jaren 1864-1885 veel voorkwamen, hing het niveau van de school sterk van de man of vrouw voor de klas af. De schoolcommissie merkte in haar jaarlijkse verslagen weinig op over de ‘Spaanstalige scholen’ die voor de vluchtelingenkinderen uit Venezuela en Colombia bestemd waren (zie tabel 4). Veel van deze scholen hielden het niet lang vol. Na 1885 ging het nog maar om twee eilandelijke ‘Colegio’s’, namelijk die van de Zusters voor meisjes (Welgelegen) en die van de Fraters voor jongens (San Tomas). Op meerdere van deze Colegio’s zaten ook wel gegoede Curaçaose leerlingen.

 

Tabel 4 Verschillende Colegio’s op het eiland

Naam Colegio

Onderwijzer/es

Actieve jaren

Nat.

Pensionaat Welgelegen

Collegium Neerlandicum

Colegio de Señoritas

Colegio Vargas

Colegio Colonial

Colegio Brusse en Leon

Collegium Curaçao

Colegio Concordia

Colegio Santo Tomas

Zusters van Roosendaal

P. Maronier en mej. Maronier

J.B. Calcaño,

L.M. Diaz

Mevr. C. de Smith en J.R. Henriquez

A.C. Brusse en. P.C. Leon

D. de Sola

?

Fraters van Tilburg

1842/67-1940

1866-1871

1872

1873-1877

1876-1886

1877-1879

1880-1885

1880-1881

1888-1902

N.

N.

V.

V.

V.

N/V.

N/Cur.

V.

N.

 

Over het niveau van deze scholen is veel beweerd. Door het aanbod van veel ‘geleerde’ vakken als literatuur, filosofie, latijn, boekhouden etc. krijgt men de indruk dat het middelbare scholen waren. Deze scholen probeerden hun imago op te poetsen door het publiceren van groteske prospectussen en het houden van openbare examens waarbij de beste leerlingen op de voorgrond traden. De bijeenkomsten werden vaak afgesloten met declamatie in verschillende talen en toneelopvoeringen. In feite was het voor de meeste leerlingen toch meer schone schijn dan werkelijkheid, want voor veel van deze jonge kinderen was het te hoog gegrepen. Het leren van vier talen naast allerlei andere vakken werkte volgens de schoolcommissie voor leerlingen van negen tot en met ongeveer vijftien jaar niet effectief. Het waren eigenlijk scholen met een breed aanbod van keuzevakken. Het Collegium Neerlandicum was de enige school van middelbaar onderwijs.
Al met al moeten de vele positieve berichten over de hoge kwaliteit van het Curaçaose onderwijs voor de gehele periode 1863-1915 sterk genuanceerd worden. Slechts een klein deel van de leerlingen had onderwijs op een hoger niveau. De overgrote meerderheid had zeker tot 1885 onderwijs dat uitging van het mechanische leren. Vanf 1885 werden de eisen aan onderwijzers en de lesinhouden verhoogd, maar of dat direct tot een hogere kwaliteit heeft geleid moet nog onderzocht worden.


-----
Noten:
1.  De meeste auteurs nemen deze uitspraken van elkaar over zonder enig archief onderzoek te hebben gedaan. Veelal laten zij zich leiden door de prospectussen en berichten uit De Curaçaosche Courant van de 19e eeuw. Katholieke auteurs bespraken hun onderwijssuccessen in de herdenkingsboeken van de verschillende orden zoals de Zusters van Roosendaal en de Fraters van Tilburg. De gegevens voor dit artikel zijn afkomstig uit het NAC; de onderwijsjaarverslagen en de correspondentie van de opeenvolgende schoolcommissies geven uitgebreide informatie. Helaas is er over de onderwijsperiode 1863-1915 nog geen speciale studie verschenen.
2. In bepaalde gevallen schold de overheid de betaling van het schoolgeld deels of geheel kwijt.
3. Suriname voerde de algemene leerplicht al in 1876 in.
4. Koloniaal Verslag 1915, bijlagen M en N.
5. Map 1.851.02, rapport schoolcommissie aan de gouverneur van 04-05-1882. Dit rapport wordt nergens in de bestaande literatuur vermeld, terwijl het de basis vormde voor de onderwijshervorming van 1884.