Van den Bosch en de slavernij op Curaçao

Door John Gilbert Jonkhout

Dit artikel verscheen eerder in druk in De Archiefvriend van juni 2005

In 1780 werd in de provincieplaats Tiel (Nederland) een jongetje geboren, dat later zou blijken te beschikken over een tomeloze werkdrift, een zeer gezond verstand, veel idealisme, gepaard aan optimisme, en een nooit versagende toewijding aan wat hij zag als de goede zaak. Niets rondom zijn wiegje wees er op, dat hij een glansrijke loopbaan tegemoet zou gaan; een loopbaan, waarin hij diepe sporen trok door de vaderlandse geschiedenis en waarin hij ook zijn invloed deed gelden op Curaçao.

Nadat hij groten2022 van den boschdeels zichzelf had opgeleid, solliciteerde hij op achttienjarige leeftijd naar de positie van eerste luitenant bij het Comité tot Zaken van de Oost-Indische Handel en Bezittingen, een orgaan dat na de verdrijving van de laatste stadhouder was ingesteld om bedoelde zaken te besturen. Hij werd aangenomen en een jaar later, vlak voor het officiële einde van de hoogbejaarde en wankele Oost-Indische Compagnie, kwam hij in Indië terecht. Bij de eerste gelegenheid die zich voordeed, onderscheidde hij zich te velde; als gevolg daarvan heeft het hoofd van het Indische leger, Simon de Sandol Roy, hem voor promotie voorgedragen bij de gouverneur-generaal, die de jongeman, welke wij nu leren kennen als Johannes van den Bosch, bevorderde tot kapitein-adjudant.

 Vanaf dat moment was er geen houden meer aan. Van den Bosch kreeg enkele interessante opdrachten waar hij zich loffelijk van kweet en kocht een grote lap woeste grond, die hij voorlopig verhuurde. Na enkele jaren trouwde hij met een dochter van De Sandol Roy. Het was niet alles peis en vree wat hierop volgde; hij heeft er aan meegewerkt dat de onrust rond Batavia (thans Djakarta) bloedig werd neergeslagen. Hij leerde landbouw, kreeg de smaak ervan te pakken en boekte goede resultaten. Hij kreeg kinderen. Hij bouwde een stevig netwerk van belangrijke relaties op. Hij raakte verwikkeld in de machtsstrijd in Indië rond de nieuwe g.-g. Daendels, die, nadat hij persoonlijke brieven van de inmiddels vertrokken De Sandol Roy aan zijn schoonzoon had geopend, Van den Bosch opdroeg om Indië te verlaten. Dat deed hij ook, maar onderweg naar Nederland werd hij door de Engelsen krijgsgevangen gemaakt, hoewel hij uit de dienst ontslagen was. Na enige moeilijkheden is hij uitgewisseld tegen een Engelse officier; hij vestigde zich in zijn geboortestreek, waar hij gemakkelijk kon leven van de winst die hij had gemaakt op de verkoop van zijn landgoed, maar gaf ook blijk van zijn hartelijke instelling door de persoon die hem aanvankelijk in opleiding hadden gehad, met grote bedragen en belangeloos financieel te steunen.

Nadat de Fransen Nederland hadden verlaten in 1813 kwam hij met allerlei plannen bij Falck, een van de leidinggevende figuren van het land. Hij werd benoemd tot kolonel-adjudant van generaal Krayenhoff en ging aan de slag met een onbedwingbare energie. Weer onderscheidde hij zich te velde, maar miste de slag bij Waterloo. Niettemin is hij tot generaal-majoor titulair benoemd, nadat hij zich had doen kennen als een bekwame klusjesman. Hij ontving ook de Militaire Willemsorde. Toen de rust in Nederland voorlopig was teruggekeerd en Willem van Oranje-Nassau, zoon van de verdreven en inmiddels overleden stadhouder, als koning op het fluweel terecht was gekomen met het verlangen om er ook te blijven, mengde VdB zich in de discussie over het te voeren koloniale beleid. Deze discussie is in wezen nog op de dag van heden gaande, en draaide om de vraag op welke wijze er met de koloniën omgegaan zou worden: als wingewest of als landsdeel. VdB was voorstander van exploitatie, een visie die Willem goed uitkwam, omdat Nederland financieel op apegapen lag.
Er zijn vele riemen papier volgeschreven over de keuze voor, dan wel tegen het systeem, waarbij de inwoners van de koloniën min of meer gedwongen zouden worden tot bepaalde cultures – een methode die de naam aan het beruchte cultuurstelsel heeft gegeven. VdB was er een voorstander van, omdat de inwoners, indien hun de vrijheid werd gelaten om te doen wat ze wilden, minder zouden produceren dan de West-Indische slaven en deswege niet zouden kunnen concurreren.

Intussen mislukten er oogsten in Nederland; de toch al niet rijke bevolking raakte in moeilijkheden. VdB werd armoede-bestrijder. Hij bedacht het plan om in de niet-ontgonnen delen van Nederland koloniën te stichten en daar werkloze armen aan het werk te zetten. De keuze viel op Drente. Daar heeft hij zich met een onbedwingbare inzet op geworpen. Het was geen gemakkelijke taak, maar uitdagingen aangaan was VdB zijn lust en zijn leven. Hij deed alles wat hij kon, praatte zich een slag in de rondte, schreef zijn vingers blauw en werkte als een paard. Intussen verloor hij ook nog zijn vrouw en een kind; hij ontmoette niet lang daarna een meisje, dat voor hem bezweek en hem een kind schonk; later is hij met haar getrouwd. Jarenlang heeft VdB zich gewijd aan de ontwikkeling van wat de veenkoloniën zijn geworden, maar Willem had hem nodig voor belangrijkere taken. VdB mocht gaan proberen om de West winstgevend te maken. Daar had hij niet zoveel zin in, want hij wilde zijn Drentse karwei afmaken. Maar de koning gaf VdB gewoon een netjes aangekleed dienstbevel, waar deze niet onderuit kon. Hij werd gemachtigd om alles te doen wat nodig was – de enige aan wie hij verantwoording zou moeten afleggen was de koning zelf. Zijn benoeming als commissaris-generaal werd vastgelegd op een mooi stuk perkament.

Op 10 december 1827 kwam VdB aan in Willemstad op Curaçao als gevolmachtigd commissaris-generaal. Hij wekte de Curaçaose bank tot leven, stelde een regeringsreglement op, dat later ook gearresteerd werd, voerde nieuwe belastingen in en vertrok om een blik te gaan werpen op de Bovenwinden. Dat gedaan zijnde ging hij naar Suriname.

Bij een van die belastingen staan wij stil. Het is de heffing op onroerend goed. Aangezien de plantage-slaven ook als onroerend goed werden beschouwd, is er een legger voor ze aangelegd, een lijst van de onvrije personen als belastingobject. Bovendien heeft VdB de slaven de status van onmondig persoon gegeven – zij waren af van de status als lastdier en handelsobject. Om die belasting beter te kunnen innen, is met ingang van 1 januari 1839 een uitvoerige legger bijgehouden, waarin het komen en gaan van de onmondige personen werd bijgehouden. Deze legger is een kostbare bron van informatie; hij is ook zo uitvoerig, dat wij van de onmondige personen meer weten dan van de vrije personen. Deze rijkdom hebben wij indirect aan VdB te danken.

Na zijn werk in de West ging VdB naar huis; maar nauwelijks twee weken daar werd hem de functie van g.-g. van Oost-Indië aangeboden. Hij had er alweer niet zo’n zin in, maar de koning zette hem persoonlijk onder druk. Hij bezweek en werd meteen beloond met een hogere militaire rang en een stevig lintje. Hij vertrok na geboorte van zijn zoontje, deed onderweg Brazilië aan voor het verzamelen van gegevens, en ging aan de slag, maar kreeg problemen, niet alleen met de onrust van de bevolking maar ook met zijn overbelaste gezondheid en wilde weg. De koning heeft hem overgehaald om nog even te blijven; VdB kreeg een geheime, bijzondere bevoegdheid als commissaris-generaal om te doen wat hij wilde – een bevoegdheid waar hij alleen in het uiterste geval gebruik van mocht maken. Dat heeft hij dan ook op gepaste wijze gedaan. Na afloop van zijn periode keerde hij terug naar Nederland, waar hij nauwelijks twee weken na zijn aankomst tot bewindsman van het pas gestichte ministerie van koloniën werd benoemd.

Het cultuurstelsel, dat met kracht, tegen alle weerstand in, door VdB werd bevorderd, is op termijn onschatbare betekenis gebleken voor de financiën van Nederland. De aanvankelijke resultaten waren minder goed geweest dan de optimistische bedenker ervan had voorspeld. Mede hierdoor won de oppositie aan kracht; de oppositie, die ook steeds meer van mening was dat het beheer van de koloniën niet uitsluitend aan de koning behoorde. Op de duur leidde dit tot een politieke crisis, die niet meer bezworen kon worden; VdB moest aftreden. Kort daarna is hij overleden. Dat was nog voordat het debat over de afschaffing van de slavernij in de West goed en wel op gang was gekomen – maar hoe lang dat debat ook duurde, het uitgangspunt dat de eigenaren een vergoeding moesten krijgen heeft het gewonnen – een vergoeding die uiteindelijk betaald kon worden uit de overvloedige gelden, die dank zij de vóór zijn dood tot graaf verheven van den Bosch uit de Oost-Indische koloniën zijn gehaald. Zonder het bewust te willen heeft hij er dus wel indirect voor gezorgd dat de emancipatie van de onmondige personen eindelijk doorgang kon vinden.

Noot:
bij het schrijven van dit stukje is gebruik gemaakt van het boek: “Een geestdriftig Nederlander. Johannes van den Bosch”, van Dr. J.J. Westendorp Boerma. De aanstelling van van den Bosch tot commissaris-generaal en de aan hem door de koning gegeven instructie zijn te vinden in de collectie-Van den Bosch in het Nationaal Archief van Nederland te Den Haag (2.21.028, 115).