panorama

De Weeskamer 1696-1875

 

Dit artikel is eerder in druk verschenen in De Archiefvriend

De Wees-, Onbeheerde en Desolate Boedelkamer (WODB) of "Weeskamer" was gelegen aan de rechterkant van de Breedestraat in de richting van Pietermaai. Na 1840 verhuisde het naar de overkant van de Breedestraat, ter hoogte van het later aangelegde Helfrichplein (thans Gomezplein.) In het pand kwam later de Curaçaosche Hypotheekbank te zitten en de gang ten oosten van dat gebouw werd in de volksmond nog lang "gantji di weeskamer" genoemd. Van daaruit verrichte de weeskamer de aan haar opgedragen taken.
Het archief van de weeskamer, de afspiegeling van deze taken, bevindt zich in het Nationaal Archief, Scharlooweg 77. Als onderdeel van ons "nationaal geheugen" is het kosteloos door U te raadplegen. Wat was de weeskamer voor een instelling, wat waren haar taken en wat kunt U derhalve in het archief van de weeskamer terugvinden?



De weeskamer werd opgericht in het jaar 1696. Het is daarmee een van de oudste instellingen op ons eiland en het archief ervan vindt U dan ook in het Oud Archief Curaçao (OAC), op microfilm te raadplegen. Het archief geeft de aanwijzing voor haar oprichting, (OAC 1237) namelijk dat de "financiële administratie op 16 april 1696 met een grootboek een aanvang heeft genomen". Ook in het archief van de West Indische Compagnie (WIC 69 fo.111vo) wordt melding gemaakt van het oprichtingsjaar 1696. Met de korte beschrijving van taken van de weeskamer, hieronder, vindt u in het weeskamer-archief een belangrijke bron voor genealogisch onderzoek, meer in het bijzonder een waardevolle aanvulling en als retroacta (voorloper) op de registers van de Burgerlijke Stand, welke in 1831 werden ingevoerd. Het archief geeft echter ook voor sociaal-economisch onderzoek (boedelinventarissen, hypotheken) goede onderzoeksgegevens.

Zoals de naam al aangeeft had de weeskamer op Curaçao te zorgen voor wezen en voor bepaalde (onbeheerde) boedels. De weesmeester, respectievelijk de boedelmeester waren hiervoor verantwoordelijk, meestal werd alleen de naam "weesmeester" gebruikt. De kamer nam gelden van minderjarigen alsmede onbeheerde gelden in administratie, beheerde het, aanvaarde desolate (= letterlijk: "in ontredderde toestand") boedels van ingezetenen, als ook van vreemdelingen die op de Benedenwindse eilanden overleden waren zonder bij testament over hun goederen te hebben beschikt of van wie de ingestelde erfgenamen uitlandig waren. De weesmeesters traden op als voogd en curator over minderjarigen. Ook voor personen die door rechterlijke uitspraak onder curatele gesteld werden trad de weesmeester op. De weesmeesters waren verantwoordelijk voor successie- en overgangsrechten, administreerden het kapitaal van het lazarus en krankzinnigengesticht en moesten dit kapitaal volgens dezelfde regels als de weeskamer beheren. De jurisdictie van de weeskamer strekte zich uit over Curaçao, Aruba en Bonaire. Op St. Maarten en St. Eustatius bestonden aparte "Orphan Chambers".

Het kapitaal dat de weeskamer zo in beheer kreeg werd gebruikt voor het uitzetten van hypotheken. De weeskamer was in feite de voorloper van de huidige Hypotheekbank. Het kapitaal dat de weeskamer in beheer had groeide gestaag maar aanzienlijk. In 1771 wordt melding gemaakt (Hamelberg) van een batig saldo van 52.000 pesos.

Bij het verkopen van onroerende goederen (huizen, erven, plantages) waar een hypotheek van de weeskamer op rustte was toestemming van de weeskamer nodig. Regelmatig werd het college van de weeskamer door de eigenaars van onroerende goederen gemachtigd deze huizen, erven of plantages op een publieke veiling te brengen. Slaven waren hypothecair verbonden met het onroerend goed waarop zij werkten. Plantagegronden zonder slaven hadden veel minder waarde en de weeskamer had ook geld uitgezet op "grond met slaven". Bij de emancipatie werden plantage-eigenaars gecompenseerd naar gelang het aantal slaven dat zij op hun plantage hadden werken. De weeskamer moest daarna ook de hypotheek op de gronden aanpassen. Een van de redenen dat plantagegronden vlak voor de emancipatie veelvuldig van eigenaar verwisselden. Wellicht een nieuwe of aanvullende richting voor onderzoek naar dit onderwerp?

Ouders konden de weeskamer opdragen om de goederen welke een minderjarig kind uit een erfenis ten goede kwam te beheren totdat deze meerderjarig werd.
Het tegendeel kwam ook veelvuldig voor: in testamenten wordt vaak melding gemaakt dat de weesmeester zich met de nalatenschap niet heeft te bemoeien.

Vanaf 1817 werd bepaald dat huwelijken van weduwnaars en weduwen "voorkinderen hebbende", alleen mochten worden "gesolemniseerd" indien een certificaat van de weeskamer werd overhandigd waarin stond dat de weeskamer van het huwelijk kennis droeg. Met deze bepaling werden de belangen van minderjarigen beschermd van wie de langstlevende ouder een tweede huwelijk aanging.
Over de boedel van de overledene dienden belanghebbenden inlichtingen aan de boedelkamer te verschaffen, zo nodig onder overlegging van een testament.

Taken erbij en eraf
In 1821 kwam een regeling voor gevonden voorwerpen tot stand en de weeskamer werd hiervoor de aangewezen instelling die daarvoor de nodige diensten moest verrichten. Van gevonden voorwerpen die op het politiebureau werden aangegeven, moest een openbare aankondiging worden gedaan. Indien er zes maanden na deze aankondiging geen opvordering had plaatsgevonden, zouden de voorwerpen openbaar worden verkocht. De opbrengst zou - met aftrek van kosten - bij de weeskamer worden gedeponeerd ten behoeve van de rechthebbende. Het werd als "onbeheerde boedel" aan het kapitaal van de weeskamer toegevoegd, die het weer in hypotheken belegde.

De nieuwe wetgeving van 1869 maakte vele taken van de weeskamer overbodig. Het nieuwe Burgerlijk Wetboek bevatte bepalingen omtrent voorzieningen in de voogdij en het beheer van goederen van minderjarigen, onder curatele gestelden en afwezigen. Ook het beheer van vacante boedels werd in de nieuwe wetgeving geregeld. In feite werd het werk van de weeskamer overbodig. Het werd echter nog niet opgeheven omdat de hypotheekfunctie van de weeskamer nog steeds doorliep. De koloniale Raad besloot in 1869 dat het garantiekapitaal ten behoeve van uitgezette hypotheken van de administratie van de weeskamer zou worden afgezonderd en het als een zelfstandige administratie (een hypotheekbank) voort te zetten. De Koloniale Raad besloot dat "vermits die administratie niets gemeens heeft met de Koloniale in verhouding tot het Moederland, de aangelegenheid bij plaatselijk keur kan worden geregeld". De Minister besloot echter anders: omdat de weeskamer nog niet officieel was opgeheven moest de hypotheekbank eerst worden ontbonden om uiteindelijk als Naamloze Vennootschap, de Hypotheekbank NV, deze specifieke taken van de weeskamer over te nemen. Het garantiekapitaal diende door de nieuwe NV geleidelijk te worden terugbetaald in de Landskas. In 1875 werd de weeskamer officieel bij Gouvernementsbesluit opgeheven (P.B. 1875, no. 26.) De archieven werden naar de Gouvernementssecretarie overgebracht.

Op Curaçao werd uitsluitend de term "weeskamer" gebruikt, waar in Nederland ook wel de term "momboirkamer" werd gebezigd. Voor de Joodse Gemeente op Curaçao was een aparte weeskamer, in officiële aanschrijvingen "de Nederlands-Portugees-Israëlitische Hoofdsynagoge" genoemd. In het Oud Archief Curaçao is alleen het reglement van 23 oktober 1810 in het Portugees en Engels terug te vinden.

Hoe ging het met het archief van de weeskamer?
Zoals gezegd werd het archief van de Weeskamer volgens Gouvernementsbesluit van 9 / 11 april 1877 ondergebracht bij de Gouvernementssecretarie. Volgens de Koninklijke Besluiten van 22 december 1915 en 7 juli 1919 dienden alle gouvernementsarchieven van Suriname en Curaçao en Onderhorigheden van vóór 1828 naar Nederland te worden overgebracht. Als gevolg daarvan werd in 1917 het archief van de gouvernementssecretarie tot en met 1828 in 35 kisten naar Nederland verscheept. Negen kisten met supplementen volgden in 1920, 1921 en in 1931. Voor het archief van de weeskamer gold een uitzondering: omdat het al was opgeheven, werd het in zijn geheel overgedragen. Het werd dus niet gesplitst in een deel van vóór en na 1828.
In 1929 werd besloten de Surinaamse en Curaçaose bestuursarchieven tot 1845 naar Den Haag over te dragen. Dit besluit werd mede ingegeven door het ruimtegebrek met name in Paramaribo en de ongunstige tropische bewaarcondities. De archieven zijn in Amsterdam ontscheept en werden naar Utrecht vervoerd voor ontsmetting, van waar uit het naar Den Haag werd overgebracht, naar het Algemeen Rijksarchief. Daar werd het geconserveerd en geïnventariseerd door Mr. R. Bijlsma, geassisteerd door E. Hoogendijk in 1920 / 1924. De inventarisatie van het weeskamer-archief werd in 1933 door E. Hoogendijk voltooid. De inventaris werd in 1989 door drs. T. van der Lee herzien. Tussen 1986 en 1995 werd het gehele Oud Archief Curaçao (OAC) op microfilm / microfiche gezet in een samenwerkingsproject tussen Nederland (Algemeen Rijksarchief) en de Nederlandse Antillen (Centraal Historisch Archief.) Beide archiefinstellingen hebben thans hun naam gewijzigd in respectievelijk Nationaal Archief van Nederland (sinds 2002) en Nationaal Archief van de Nederlandse Antillen (sinds 1999). Het archief van de Weeskamer is zowel in Den Haag als in Willemstad op microfilm te raadplegen.

Geraadpleegd:
-Inventaris van het Oud Archief Curaçao, Bonaire en Aruba tot 1828 door M. Bijlsma (1920-1924), herzien en bewerkt door T. van der Lee, 's-Gravenhage, 1989;
-Inventaris van de archieven van Curaçao, Bonaire en Aruba na 1828 door E. Hoogendijk (1931-1933), herzien en bewerkt door T. van der Lee, 's-Gravenhage, 1995;
-"Van de Wees- Onbeheerde en Desolate Boedelkamer naar de N.V. Curaçaosche Hypotheekbank" uit: Antilliana Verzameld werk van Dr. W. Ch. De la Try Ellis, Onder redactie van J.E. Spruit en E. Voges. De Walburg Pers, Zutphen, 1981.