panorama

Vrij, maar gekleurd

 

 

Dit artikel is eerder in druk verschenen in De Archiefvriend

Pieter Theodorus van Teylingen, Raad-fiscaal van 1785 tot 1797, was voor de bewoners van Curaçao vaak het eerste aanspreekpunt in geval van conflicten, groot of klein. Hij was daar niet zo gelukkig mee. Ruzies, kleine vergrijpen en misdragingen van o.a. militairen waren voor hem geen zaken om zijn tijd mee te verbeuzelen. Eind mei 1795 werd hij, tegen zijn zin, weer betrokken bij een ordinaire ruzie en deed hiervan verslag aan de Raad. (1)
Johannes Craneveld, Jan Craneveld Prince en Jan Bontecoe Hoppe hadden zich bij hem beklaagd over een allerbrutaalste behandeling door de broers Jan en Gerard Martin (of Martis). De eerstgenoemden hadden hiervoor "satisfactie" geëist. De fiscaal moest die twee broers straffen voor hun brutaliteiten en bedreigingen. En als hij dat niet deed, zouden zij het recht in eigen hand nemen.
Wat was er gebeurd?
Op 25 mei, 's avonds om een uur of negen, wandelden Hermanus Willem Pieter Rojer en Jan Gerard Martin, zoon van de mustisinne Susanna Toro, "casueel langs het oord deezen eijlands Schoonderloo of, door de wandeling Scharloo genaemt". Bij het huis van Jan Tromp, wellicht een tapperij, werden ze door deze Tromp gevraagd binnen te komen. Het was daarbinnen erg druk en rumoerig. Onder de aanwezigen bevonden zich ook Jan Craneveld en Jan Prints (Craneveld Prince).

Kort daarop vroegen Craneveld en Prints aan Rojer om even mee naar buiten te komen om hem iets te zeggen. In de Hollandse taal legden zij hem uit, dat hij, Rojer, uiteraard welkom was in dit huis, maar die Gerard Martin moest maken dat hij verdween. Niet dat hij de gasten had lastig gevallen of gemolesteerd, maar "…als daar voor te gering van afkomst zijnden". Hermanus Rojer en Gerard Martin hadden daarop het huis van Jan Tromp verlaten. Gerard was echter niet van plan het bij deze discriminatie te laten.

Op 27 mei, 's avonds om negen uur, zat een groep mensen, waaronder Jan Craneveld, Jan Hendrik Henrikus, Helena Borahen, Jan Bontecoe Hoppe en Jacoba Craan geboren De Windt aan de overzijde van de haven op het plein voor het huis van Theresia Borchert. Opeens zag Theresia hoe Gerard Martin aan kwam lopen uit de gang van haar buurvouw en naar Jan Craneveld stapte.
Martin vroeg Craneveld of hij even mee kon komen, want hij wilde hem onder vier ogen spreken. Craneveld gaf hem daarop te verstaan, dat als hij iets te zeggen had, hij dit voor iedereen kon doen. Na verder aandringen van Martin gaf Craneveld toch toe en stapte een beetje opzij. Martin vroeg hem, waar hij het recht vandaan haalde om hem uit het huis van Tromp te sturen. Getuigen hoorden hem tegen Craneveld zeggen: "Jij moet niet denken dat jij een hair beeter op jou kop hebt dan ik op de mijnen", vergezeld van de nodige scheldwoorden en vloeken. Daarna verdween hij in het donker, terwijl Craneveld hem nog nariep: "Morgen zal ik jouw knippen en rottingen".
Nadat Craneveld zich weer bij zijn gezelschap had gevoegd, verscheen Gerard Martin echter opnieuw, nu in gezelschap van zijn broer Jan Hironimus Martin, beiden gewapend met dikke stokken.
Ze begonnen Craneveld uit te dagen en riepen:"Komt van dat plyn af Donderskind wij zouden jou solange kloppen alwij jou zien kunnen". Craneveld bleef, volgens getuigen, rustig zitten en antwoordde alleen maar: "Ik ben jullij gelykens niet. Morgen zal ik my weeten te addresseeren". Enkele omstanders slaagden erin de twee broers weg te sturen, maar in het weggaan riep een van hen nog tegen Craneveld: "Wij zullen jouw wel weeten te vinden".
En zo kwam deze geschiedenis de volgende morgen op het bord van de fiscaal terecht. Craneveld eiste via de fiscaal satisfactie (genoegdoening) en als de fiscaal hier geen werk van zou maken, dan zou hij, Craneveld, zich die satisfactie wel zelf bezorgen. De fiscaal gaf hem te verstaan, dat hij eerst enkele neutrale getuigen wilde horen, om daarna te beslissen of hij er verder werk van moest maken.
Hij nam contact op met Jan Gerard Ellis, de voogd over de twee jongens. Ellis had al van Rojer gehoord wat er gebeurd was op Schoonderloo en Jan Hendrik Henriques had hem verteld, wat zich op het plein aan de overzijde had afgespeeld. Ellis vond het gewoon belachelijk, dat men de fiscaal lastig had gevallen met deze ruzie tussen twee jongelieden, waarbij zelfs geen slag of stoot was gevallen. Hij beloofde de fiscaal zijn pupillen een stevige reprimande te geven en hen te verbieden zich in zulke gezelschappen te begeven. Hiermee leek voor de fiscaal de zaak afgehandeld.
Maar niet voor Jan Craneveldt. Deze eiste nu zelfs, dat deze castiese (2) jongens "die zich te hebben willen egaal met hem stellen een corporeele straffe lijfstraf zouden krijgen of minstens een bannissement."

Omdat hij sindsdien bijna dagelijks lastig gevallen werd door Craneveld, die dreigde zelf voor rechter te gaan spelen, schreef de fiscaal op 2 juni 1795 een Representatie aan de Gouverneur en Raden.
Hierin beschreef hij het gebeurde, vergezeld van getuigenverklaringen van beide kampen. "…Ik had wel geerne die beuselaartige zaak uit de weereld gemaakt, door die zoons van Susanna Toro een ernstige reprimande te geeven, kunnende niet beseffen dat zulks iets verder meriteerde…"
Craneveld bleek echter niet voor reden vatbaar en daarom had hij, fiscaal, alle partijen uitgenodigd om op donderdag (de normale vergaderdag) voor de Raad te verschijnen.
En dan moest de Raad maar oordelen en beslissen, want hij achtte zich niet bevoegd om "in krakeelen die alleen in woorden bestaan en niet met dadelijke aantasting is verzeld" anders dan als vrederechter op te treden.
Fiscaal van Teylingen adviseerde de Weledel Achtbaren om deze zaak, die vooral aan de kant van Craneveld met veel passie werd getrakteerd, uit de wereld te helpen door middel van een rechterlijk bevel. Op die manier zou hij, fiscaal, ook verlost worden van de onaangename ontmoetingen op straat en zich weer bezig kunnen houden met belangrijkere zaken.
Op 3 juni antwoordde de Raad: "…niet begeerende omtrend deeze zaaken zich op te houden". Wel gaf de Raad aan Van Teylingen toestemming om Johannes Craneveld cum suis te zeggen, dat zij "een acte van injurie kunnen institueeren" en zo deze goedgevonden werd, op de gewone manier verder konden procederen.
Of Craneveldt dit gedaan heeft, is niet gebleken. Waarschijnlijk niet, want dat zou hem ook nog geld gaan kosten. Op zich is die afloop ook niet zo belangrijk; het was maar een gewone straatruzie, veroorzaakt door het superioriteitsgevoel van het blanke deel van de toenmalige bevolking.

Wat deze gebeurtenis interessant maakt, is de niet eerder gevonden naam voor Scharloo, n.l. Schoonderloo. Deze naam wordt hier genoemd door inwoners van Curaçao die al langer op het eiland wonen. Zelfs P. Pruneti Winkel (3), in haar boek over Scharloo, maakt geen melding van Schoonderloo. Wel komt er een plaats Charlois in de buurt van Rotterdam ter sprake. Toeval of niet, maar Schoonderloo (18e eeuw) lag ook ergens in Zuid-Holland.


Noten:
(1) OAC 121.6
(2) Hun moeder was een "mustisinne". Wellicht was Jan Gerard Ellis hun vader.
(3) P. Pruneti Winkel, Scharloo, Edizioni Poligrafico Fiorentino, 1987.