Beschaving, bekering en bevoogding
Door Wim Kamps.
Op 17 september 2019 verzorgde Ronald Donk een lezing over het onderwijs op Aruba, Bonaire en Curaçao tussen 1816 en 1916. De presentatie was gebaseerd op het boek dat hij dit jaar heeft gepubliceerd: "Beschaving, bekering en bevoogding". Voor het schrijven van dit boek heeft hij een groot aantal bronnen uit diverse archieven geraadpleegd die nog niet eerder in een publicatie waren verwerkt. Hij was daarbij met name op zoek naar de gedachten en handelingen van bestuurders, geestelijken en onderwijsmensen uit deze periode. Het onderzoek heeft veel nieuw cijfermateriaal opgeleverd en ook nieuwe kennis over landskinderen die werkzaam waren als leerkracht in dit tijdvak. Het richtte zich met name op achtergestelde groepen zoals armen, kleurlingen en meisjes, en de kansen die het onderwijs hun bood op sociale stijging. Een aantal keren stelt de heer Donk in zijn boek de visies van andere historici ter discussie om zo te komen tot meer helderheid.
"Beschaving, bekering en bevoogding" is een omvangrijk boek (zo'n 260 pagina's) en de heer Donk had ervoor gekozen om tijdens de lezing niet het hele boek in vogelvlucht te bespreken, maar om een paar saillante punten meer uit te diepen. Hij deed dat aan de hand van een vijftal stellingen, die hieronder kort worden besproken.
Stelling 1: Op de openbare scholen zaten in de jaren tussen 1820 en 1863 kinderen van welvarende blanke ouders.
Aan de hand van cijfermateriaal werd aangetoond dat in deze periode een behoorlijk percentage van de leerlingen op de landscholen schoolgeld betaalde en dus vermogende ouders had. Het beeld dat kinderen van vermogende ouders naar particuliere scholen gingen en dat de leerlingpopulatie van de landscholen uitsluitend uit kinderen van arme ouders bestond, is dus niet juist.
Stelling 2: De koloniale overheid was de grondlegger van het volksonderwijs. Of was het bisschop Niewindt, pastoor Putman of mère Joseph?
Deze vraag leidde, met name na afloop van de lezing, tot een discussie. De heer Donk brak een lans voor mère Joseph, als moeder overste van de zusters van Roosendaal, maar sommige toehoorders waren er toch van overtuigd dat pastoor Putman de voornaamste rol heeft gespeeld. De heer Donk toonde weliswaar veel waardering voor Putman maar wees deze opvatting af.
Stelling 3: Het onderwijs aan de onvrije kinderen was van 1857 tot 1863 alleen op Bonaire enigszins succesvol.
Op Curaçao waren de plantages te ver afgelegen en verspreid en er waren ook geen onderwijzers beschikbaar om dit onderwijs te geven. Op Bonaire woonden de slaven echter bij elkaar en dat maakte het mogelijk voor de zusters om met lessen aan de slavenkinderen te beginnen.
Stelling 4a: De betekenis van de verordening van 1884 op openbare scholen was dat "meer uitgebreid onderwijs" mogelijk werd voor jongens en meisjes. Sommige meisjes maakten daardoor meer kans op maatschappelijk succes.
De meisjes mochten na 1890 ook de opleiding tot onderwijzeres volgen. De verordening van 1884 was dus positief voor meisjes. Omdat zij ook toelaatbaar waren tot het "meer uitgebreid onderwijs", ontstonden er voor hun meer kansen op sociale stijging.
Stelling 4b: De scholen onder het beheer van de zusters en fraters werden door deze verordening [uit 1884] gedwongen "meer uitgebreid onderwijs" te verzorgen.
Hierbij speelden concurrentieoverwegingen een rol: als de zusters en fraters geen "meer uitgebreid onderwijs" zouden aanbieden, zouden ze de concurrentieslag met de openbare scholen verliezen. Hoewel de verordening op zich dus niet gold voor de scholen van de zusters en de fraters, had hij daar wel invloed op.
Stelling 5: De invloed van de Zusters van Roosendaal op de ontwikkeling van het onderwijs op de eilanden was in de 19e eeuw belangrijker dan die van de Fraters van Tilburg.
De zusters hadden al voor de komst van de fraters in 1886 veel scholen zowel in de stad als in de buitendistricten opgericht. De fraters mochten van hun overste niet buiten de stad werken en daardoor werd hun invloed beperkt.
De heer Donk eindigde zijn lezing met een slotvraag waarom er in de besproken periode (1816 tot 1916) zo weinig kritiek is geweest op de het 'koloniale' onderwijs van het bestuur en missie. Het antwoord is volgens hem gelegen in het feit dat men over het algemeen redelijk content was met het onderwijs, vooral omdat het bepaalde groepen kansen bood om te stijgen op de maatschappelijke ladder.
Na afloop van de lezing volgde een levendige vragenronde en discussie met het publiek. Daarna konden de vrienden het boek voor een vriendenprijs kopen. Een zeer interessante lezing en een geslaagde avond!