Vroedvrouwen op Curaçao in de 19e eeuw
door A. Trapenberg
Dit artikel verscheen eerder in druk in de Archiefvriend van december 2017
De blijdschap van het gehuil van een pasgeborene bij de bevalling is voor de moeder een ware opluchting na gedane arbeid. Maar ook voor de verloskundige, vroedvrouw, vroedkundige of frumu een bekroning op haar werk.
Vroedvrouwen, zo zou men kunnen stellen, beoefenen een van de oudste beroepen ter wereld: kinderen helpen geboren worden is immers van alle tijden. Van oudsher worden vrouwen in het kraambed geholpen door andere vrouwen. Het beroep wordt reeds in de Bijbel genoemd. Rachel wordt tijdens een zware bevalling door de vroedvrouw bemoedigd door haar te vertellen dat ze opnieuw een zoon krijgt (boek Genesis).
De Hebreeuwse vroedvrouwen Sifra en Pua, genoemd in Exodus, staan in de ethiek bekend als voorbeelden van toewijding aan de bescherming van pasgeboren menselijk leven omdat ze het bevel van een Egyptische Farao, om pasgeboren Hebreeuwse jongetjes te doden, weigerden (Wikipedia).
Van de Griekse arts Hippocrates is bekend dat hij les gaf aan vroedvrouwen.
Maar nog in de 17de en 18de eeuw heerste er veel onkunde. Zo kreeg Frederik Ruysch (1638-1731) als examinator van de vroedvrouwen te Amsterdam van hen veel verhalen te horen over hoe ze bij bevallingen te werk gingen. Ruysch was verbijsterd. Bijgeloof, mythen en onkunde leken een vastbestanddeel van het werk van de vroedvrouwen.
“Het is niet tegeloven”, zo zei Ruysch over wat hij tijdens het afnemen van examens te horen kreeg, hoe grootte onwetenheijdt, welke beuzelingen en hoe vele dwalingen er toen te voorschyn gekomen zyn.
In die tijd waren vroedvrouwen vooral weduwen en oudere vrouwen. Vroedvrouwen – letterlijk ‘wijze vrouwen’ – deden in de 17de eeuw hun naam bepaald geen eer aan.
Gepatenteerde vroedvrouwen
Vóór 1816 is er weinig te vinden over het werk van vroedvrouwen op Curaçao.
Kort na de aankomst van gouverneur A. Kikkert wordt in de Curaçaosche Courant (CC) van 3 augustus 1816 de Ordonnantie Patentrecht voor beroepen gepubliceerd om de kosten van het Bestuur goed te maken, hetwelk wy thans tot styving van ‘s Lands kas en tot vinding der nodige Fondsen zouden kunnen heffen.
In artikel 5 staat dat een dergelijk patent de bevoegdheid geeft om gedurende een bepaalde termijn het daarin vermelde beroep uit te oefenen. Vervolgens worden de diverse beroepen genoemd, waaronder dat van Vroedmeester of Vroedvrouw
In dat jaar 1816 kende Curaçao geen geschoolde vroedvrouwen. De vrouwen die het beroep van vroedvrouw uitoefenden, verkregen de noodzakelijke kennis en ervaring door de praktijk en soms door de overdracht van moeder op dochter.
Het is niet te achterhalen of er tussen 1816 en 1821 gepatenteerde vroedvrouwen op Curaçao werkzaam waren, maar bij de bekendmaking van vrijstelling van betaling van het poortgeld in de nachtelijke uren (CC 3 maart 1821) worden ze wel genoemd, wat zou kunnen betekenen dat ze wel erkend werden als vroedvrouw: […] en zullen geene andere personen van die betaling bevryd zijn dan de Raad van Fiscaal benevens de onderschout en de dienaren van Policie en Justitie; alle officieren van de land en zee-magt, in uniform; alle in dienst zijnde officieren van de gewapende burgermagt in uniform, mitsgaders nog alle doctoren, chirurgyns, vroedmeesters en vroedvrouwen …
In een advertentie over een dood gevonden baby (CC 18 mei 1822) lezen we de naam van de “gewone vroedvrouw” Noortje Apitsz die bij de bevalling kennelijk de hulp had ingeroepen van de chirurgijn-majoor Groesbeek. Je kunt je afvragen wat een “gewone vroedvrouw” is? Was zij gepatenteerd ja of nee? Waren al die andere werkzame vroedvrouwen ook “gewone vroedvrouwen”? Allemaal openstaande vragen waar we geen antwoord op hebben.
Geboorteaangifte
In de CC van 30 april 1831 wordt het “Reglement houdende bepalingen tot regeling van den Burgerlyke stand op het eiland Curaçao” aangekondigd. Na de inwerkingtreding hiervan in 1831 wordt het bij de wet verplicht om alle geboorten aan te geven bij de burgerlijke stand. Volgens artikel 25 dient de aangifte van de geboorte van een in echt verwekt kind te gebeuren in presentie van twee getuigen, door den vader van hetzelve, of, by ontsteltenis van den vader door den geneesheer, vroedmeester of de vroedvrouw...
Artikel 26 noemt de aangifte van de geboorte van een kind dat buiten het huwelijk werd verwekt. Hier dienen de geneesheer, de vroedmeester of de vroedvrouw aangifte te doen …doch zal den naam van den vader daarby niet mogen vermeld worden.
Bij het lezen van een aantal geboorte-aangiftes uit deze tijd valt op dat het meestal de vroedvrouw was die de aangifte deed, vergezeld door twee getuigen, waarbij dan vermeld stond dat noch de vroedvrouw noch de getuigen konden lezen of schrijven.
Frumus in de districten
Zoals eerder gemeld was de kraamzorg in hoofdzaak een vrouwenaangelegenheid.
Op de plantages waren het altijd vrouwen (slavinnen) die als vanzelfsprekend door hun shon “frumus” werden genoemd en die de bevallingen deden.
In de inventaris nagelaten door Serviero Cafeiro van de plantage Zevenhuizen (later Jan Kok) staat vermeld: Slaven behorende tot deze plantage o.a. Eva vroedvrouw.
Plantage Lugtenberg (later Mahuma): negerin Sebel vroedvrouw.
In de inventaris van Cornelia Berch, weduwe van Christiaan van der Linden (1824), vinden we: 1 negerin Sienta vroedvrouw.
Uit een analyse van de geboorteaangiftes tussen 1831-1899 en in de Inventaris van de Archieven der Districtmeesters van het 3de, 4de en 5de district, 1856-1940 (Kolekshon Juliana-Brenneker), in de omslagen 73-75, vinden we in de Staten van betalingen aan vroedvrouwen voor het verlenen van verloskundige hulp aan onvermogenden in het 5de district, 1884-1892 en 1911-1914 de volgende vroedvrouwen werkzaam op Curaçao. In het 5de district (West 1, 2 en 3) tussen 1831-1850: Maria Merce(d), Maria Thomas(a) en Gijsbertha Nicolaas Sille.
Andere bekende vroedvrouwen waren: Bachille Antonia Ignacio, Pieternella Martina Knip, Juana Schaup (Schoop), Andrea Leito, Victoria Leito, Cathalina Mutueel (Midwele, Midwe), Oleana Martina en Carolyn Scates (Skees), weduwe van Samuel Francois Martyn, geboren in Quebec, Canada.
De vergoeding bedroeg fl 2,00 of fl. 2,25 per bevalling.
In het 1ste district (Stadsdistrict) deed Gijsbertha Carolina Brugman tussen 1860 en 1869 bevallingen. Verder was er nog Johanna Nicolina Gomez, geboren 6 december 1777 en overleden 18 december 1865, weduwe van Paulus Giribaldi. Zij deed nog op 83-jarige leeftijd bevallingen. Ook Maria Lucia Jesurun (Surun, Soerun, Zurun, Seroen, Soeroen) ging lang door met haar werk. In 1840 was ze als 70-jarige werkzaam, maar ook op haar 91e deed ze nog bevallingen.
Tot slot was er Hendriena Betorina Siento, geboren in 1794 en overleden 1 mei 1873, over wie later meer.
In het 2de district (Oost 1, 2 en 3) kennen we Maria Merce(d); Maria Thomas(a) en nog een 28-tal andere vroedvrouwen. Maria Merce(d) en Maria Tomas(a) werkten dus zowel in het 2de, 3de, 4de als in het 5de district.
Op 28 juni 1851 verscheen in de CC de volgende bekendmaking:
Catharina Clement (geboren 15-09-1814 en overleden op 27-03-1891) is, voor zover we kunnen nagaan, de eerste geadmitteerde vroedvrouw met het vereischte bewys van bekwaamheid en geschiktheid. Zo wordt zij ook genoemd in de Almanak voor de Nederlandse West-Indische bezittingen en de kust van Guinea, jaargangen 1856-1862.
Tussen 1860 en 1888 waren de volgende vroedvrouwen geadmitteerd:
1862: Rosita Evertsz; 1875: Adeleida E. Rondo, 1880: Sofia Petronella Wolf, Cleantis Maduro en Pieternella Starkenborgh; 1885: Henriette Paula; 1887: Rita Evertsz en 1888: Regina de la Nooy Bislik.
Opleidingseisen
Met de verordening dd 30 oktober 1873 / 11 februari 1874 Publicatieblad no. 5 werd getracht de opleidingseisen en bevoegdheden van vroedvrouwen te regelen:
Deze bepalingen tot de uitoefening van de genees-, heel- en verloskunst werden herzien in de Verordening Geneeskundig Toezicht aangeboden op 9 mei 1887, Publicatieblad 638. De vereisten om op Curaçao als bevoegde vroedvrouw werkzaam te kunnen zijn waren: ten minste tien gewone verlossingen onder leiding van een verloskundige of vroedvrouw en tevens een examen voor de Geneeskundige Raad ten teken van bekwaam- en geschiktheid.
In artikel 17 worden de exameneisen, waaraan de vroedvrouw hebben te voldoen, verdeeld in de theoretische en de praktische eisen.
Van moeder op dochter
Zoals eerder aangehaald stoelde de kennis van vroedvrouwen vooral op mondeling overgeleverde kennis en praktijkervaring en in sommige gevallen de overdracht van moeder op dochter. Zo had Evelina Cijntje de kennis en praktijk van haar moeder, Theodora Cijntje, geleerd. Evelina was in het 5de district (Savonet) op 62-jarige leeftijd actief als vroedvrouw.
Hendriena (Hendriette) (a) Betorina Siento gaf haar kennis eveneens door aan haar dochter. Hendriena werd geboren in 1794 en overleed op 1 mei 1873 op 79-jarige leeftijd. Ze trouwde met Juan Batista Rondo en het echtpaar krijgt 3 dochters: Luisa Thomasa, Adeleida E. en Ana.
Hendriena was als vroedvrouw actief in het Stadsdistrict tussen 1840 en 1870. In de CC van 4 april 1873 maakte haar dochter Adeleida bekend dat ze de praktijk van haar moeder overneemt. Drie jaar later (CC 8 januari 1876) verscheen de bekendmaking dat deze Adeleida een geadmitteerde vroedvrouw op het eiland is en dat zij nog steeds op het erf Bellevue van den Heer J. Sterling op den berg aan de Overzijde woont.
Een halfzusje van Adeleida, Sophia Petronella Brugman, was ook een geadmitteerde vroedvrouw. Diendien kreeg haar na het overlijden van haar man in 1832. Sophia trouwde in 1856 met Arnold Willem Wolf.
Op 25 oktober 1880 maakte Sophia, weduwe, in de CC bekend dat zij de eer heeft als Geadmiteerde Vroedvrouw het publiek hare diensten als zoodanig aan te bieden
.
Kwaliteit van de zorg
Weinig is bekend over de geleverde kwaliteit van zorg door de vroedvrouwen bij de bevallingen. Dr. David Capriles en H. van Kol geven in hun publicaties een beeld van de zorgwekkende toestand.
In 1883 publiceerde Dr. David Capriles, bestemd voor de Tentoonstelling te Amsterdam, Afdeeling Koloniale Geneeskunde, een klein boekje bestaande uit twee opstellen: “Oorzaken en Behandeling der Krankzinnigheid op dit Eiland” en “Armenverzorging op Curacao”.
Het hoofdstuk getiteld Verloskunde, begint met het woord: Schande! Daarin verhaalt hij over de vele gepatenteerde en ongepatenteerde vroedvrouwen, die niet kunnen lezen of schrijven en tot de onwetendsten onzer maatschappy behoren. Volgens hem speelt bijgeloof een rol en gebeuren er bij de vroedvrouwen de meest ongerijmde, zonderlinge en gevaarlijke middelen en manoeuvres. Zo behoorden prikkelen, drukken, kittelen, strijken, wringen, persen, ruw wrijven, halen en vastbinden en zeer dikwijls slaan tot de stimulerende handelingen van de vroedvrouw. Meer dan eens hebben wij de moeielykste keeringen en andere kunstbewerkingen moeten verrichten om verschrikkeliyk gemutileerde doode of snikkende kinderen ter wereld te brengen, schrijft hij in zijn manifest.
Naar aanleiding van Capriles' brochure liet het Gouvernement nog in datzelfde jaar door de Stadsgeneesheer en de Geneeskundige Raad een onderzoek instellen. Het resultaat? De beweringen van Dr. Capriles werden ontzenuwd of liever: er werd geprobeerd ze te ontzenuwen. (Christoffel 1956; pag 83-890).
Van belang is natuurlijk wat in het rapport van de Geneeskundige Raad vermeld staat. De vraag blijft: spreekt Dr. D. Capriles uit persoonlijke observatie of van horen zeggen? En als deze observaties terecht waren, waarom is niet eerder ingegrepen door de Geneeskundige Raad? Al deze complicaties moesten toch bekend zijn geweest bij de andere vroedmeesters.
Het werk van dokter Capriles werd wel gewaardeerd. Op 21 december 1872 vinden we in de Curaçaosche Courant een advertentie van Felipe Paulus. In superlatieven bedankt hij Dr. Capriles voor het als door een wonder redden van moeder en kind, nadat zy door zware pynen werd aangetast, welke twee dagen lang op eene vreselyke wyze aanhielden en haar zeer martelden, waardoor haar toestand zo bedenkelyk werd, dat de vroedvrouw, die haar gedurende al die tyd had bygestaan, het raadzaam en noodig achtte een verloskundige by haar te doen komen.
Een kleine veertig jaar later was de situatie niet veel beter. In 1919 schreef H. van Kol in zijn artikel “De Volksgezondheid in onze West-Indische Koloniën”: Ook in de kolonie Curaçao is de verloskundige hulp slecht, vindt men soms vroedvrouwen lijdend aan zware cataract en is ook wel daaraan het groot aantal levenloos geborenen te wijten. (NWIG; 1919, pag. 277)
Dr. David Capriles eindigt zijn artikel met de woorden: Dat oneindig meer baringen niet lethaal afloopen en gevaarliyke kraambedziekten zich niet menigvuldig vertoonen, hebben wij alleen te danken aan het heilzaam Curaçaosch klimaat reeds door ons naar waarde geprezen. Een kraamvrouw die instrumentaal is verlost geworden drie dagen daarna in huis of zelfs op straat werkzaam te zien, is bij ons volstrekt geen vreemd verschynsel. Vyf of zes dagen na de moeielykste bevalling op zee gaan, is geen buitengewone gebeurtenis.
Tegen het einde van de 19-de eeuw zien we het aantal ongepatenteerde vroedvrouwen duidelijk afnemen. Zo zijn er in het Stadsdistrict tussen 1880-1890 dertig vroedvrouwen werkzaam waarvan 9 geadmiteerde terwijl er tien jaar later nog maar 21 ongepatenteerde werken waarvan 8 geadmitteerd.
Ongetwijfeld zal na de introductie van de Verordening Geneeskundig Toezicht van 9 mei 1887 de kwaliteit van verloskundige zorg sterk zijn verbeterd. De vruchten hiervan zullen bij de werkwijze van de vroedvrouwen van de 20-ste eeuw zeker merkbaar zijn geweest.
(Met dank aan J. E. van Ditzhuijzen en C. Monsanto)