Un tanki? Si, danki.
Door John G. Jonkhout
Dit artikel verscheen eerder in druk in De Archiefvriend van september 2004
Jacobus Philippus Leseur zat aan zijn lessenaar in zijn landhuis Daniel te denken (1). Hij had een kleine plantage, waar weinig groeide, waar geen hofje was en maar weinig goede grond. Naast zijn plantage had hij een stuk grond in bruikleen van de overheid; hij zou daar graag een dam willen aanleggen om water te vergaren en een hofje aan te leggen; er was een reepje, waar een rooi doorheen liep en waarlangs de grond goed genoeg was om maïs te planten. Het zou een hoop werk zijn en ook wel wat geld kosten, maar dat kon hij van de ene dag op de andere kwijt zijn, want de overheid was toen al zo dat je ieder ogenblik van je rechten kon worden beroofd. De enige oplossing was om te proberen de grond voor een appel en een ei te kopen.
Hij moet de overheid benaderd hebben en de gouverneur zover gekregen hebben dat deze twee taxateurs aanstelde, om de waarde van de grond te schatten; een van die taxateurs was de bekende A. Evertsz, de andere de genieofficier H.J. Abbing. Deze twee hebben de zaak bekeken. Het stuk grond grensde over een afstand van 1100 el langs de weg. Naar achteren toe was het aan beide kanten 622 ellen diep. Aan de achterkant had het de vorm van een driehoek, maar daar kon niet gemeten worden wegens de vele stekels en de woestheid van de grond (2). In het voorliggende geval bestond zeven achtste van het geheel uit onvruchtbare rotsgrond. Daar is nooit bebouwing geweest en daar kan niet geplant worden. In de sleuven, gaten en openingen heeft zich schraal en stekelachtig kreupelhout voortgeplant. Hierop lettend, en in aanmerking nemen de motieven van Leseur, die allemaal in het rapport zijn verwerkt, hebben de taxateurs geen hoger bedrag kunnen verzinnen dan tweehonderd pesos (19 april 1824, bijlage akte nr. 141) (3). De grond is inderdaad voor dat bedrag verkocht. We kunnen ons afvragen of de gouverneur diep heeft nagedacht; Leseur verkocht alles minder dan een jaar later voor $19.500,= aan Moïse Pinedo jr., van wie hij het weer terugkocht op een veiling, twee jaar later, voor f. 5.606,66,= (3). Het is echter niet gemakkelijk na te gaan of hij winst heeft geboekt, omdat de gegevens over zijn eigen akte van aankoop, zoals verstrekt door mw. Van der Lee, niet kloppen, en ook omdat er nog een derde stuk grond werd meeverkocht, namelijk Kasjoetuin, dat ligt in de hoek van de afslag naar St. Willibrord en de Weg naar Westpunt (4).
We kunnen ons ook afvragen hoe het komt dat de motieven die Leseur heeft bedacht, allemaal zijn opgesomd in het taxatie-rapport. Het kan haast niet anders of de taxateurs hebben hem gesproken. Alexander Evertsz was goed thuis in de buurt, want hij heeft Daniel tot tien jaar ervoor gedurende twee jaar zelf bezeten (3). De grond was toen inderdaad niet veel waard; we kennen allemaal het stenige en droge midden-Curaçao, waar niettemin in de regentijd veel plassen lang blijven staan op die kalkplateaus. Nu gaat het om deze plassen en de naam ervoor in het papiaments, namelijk “tanki”. Ik heb me altijd afgevraagd hoe dat in onze landstaal terecht is gekomen. Niet uit het Nederlands, want het Nederlandse woord tank houdt geen verband met “waterplas” en wordt op z’n Engels uitgesproken; niet met Engelse woord “tank”, want daar geldt hetzelfde voor en bovendien staat de uitspraak ervan een woordafleiding uit de weg. Ik denk dat ik het nu weet; in het aangehaalde rapport spreken de taxateurs namelijk van het voornemen van Leseur om op het begeerde stuk grond een watervanggebied, een “étang” aan te leggen; dat is Frans voor vijver, poel. We hebben hier dus een gedocumenteerde afleiding van een Papiaments woord (5). Mogen er nog vele volgen.
Noten:
(1) Van der Lee, Plantages, blz. 2. Daniel wordt door Van der Lee ten onrechte Bagade genoemd; dat is een afzonderlijk stuk grond, met eigen privileges, dat wel met Daniel mee werd verhandeld in die tijd. Bahada di Daniel is het reepje, dat tegen het plateau van Daniel ligt, op het plateau van de Noordkant.
(2) In sommige inspecties en rooibrieven vindt men ook dat er niet gemeten kon worden vanwege de “kadoesjes en de baranques”.
(3) Als we voor het gemak er van uitgaan dat het stuk naast Daniel ligt, achterin, de driehoek niet meegerekend, even breed was als de weg, dan komen we eerst aan een oppervlakte van 1000x615 meter (afgerond), dat is 61,5 ha. Nemen we voor de driehoek 1100 meter als basis, en gaan we voor het rekengemak uit van een stompe driehoek met de helft van de zijden als hoogte, dan komt daar nog bij: 1100m(basis)x150m (halve hoogte), is gelijk 16,5 ha, totaal dus 78 ha. Leseur had dus niets te klagen over de taxateurs.
(4) In 1840 heeft hij Daniel verkocht aan zijn zoon, die de op een na meest weelderige naam van Curaçao draagt: Anthony Hoogland Steeling Leseur. De familie wordt kort besproken in Krafft, blz. 393. De weelderigste achternaam is natuurlijk Jacob Bennebroek van de Linde Schotborg.
(5) Een ander Papiaments woord, ontleend aan het plantageleven is, “baké”, oorspronkelijk “vaquero”, een de meest gewaardeerde soorten onvrije personen, om zijn kennis van paarden en koeien.