- Details
Johan Heinrich Werner, de ‘doodgezwegen’ architect
Door Helma Maduro – Molhuijsen.
Dit artikel verscheen eerder in druk in de Archiefvriend van maart 2013
Johan Heinrich Werner Jr., meestal Henk en soms ook Hans genoemd, werd in 1887 te Amsterdam geboren, als zoon van Johan Heinrich Werner (winkelier) en Maria Happel. In 1913 trad hij met Johanna van Eerden in het huwelijk, dat in 1941 werd ontbonden. Na het behalen van zijn Mulo-diploma bezocht hij, na enige tijd bij de Firma Staal en Haalmeyer in de leer geweest te zijn, de Industriële school van de Maatschappij voor de Werkende Stand. Hier behaalde hij het Einddiploma Bouwkundige. Hij werkte o.a. voor de firma Staal en Kropholler, Arch Samwel en Dr. Joseph Kuipers. Sinds 1908 was hij zelfstandig architect en voerde bouw- en waterbouwkundige werken uit voor Staatsspoorwegen en Genie. Hij was in 1915 ook betrokken bij de renovatie van het Rijksmuseum te Amsterdam
Foto: het Douanegebouw, ontworpen door J.H. Werner
Wat hem ertoe bracht om naar Curaçao te vertrekken is niet meer te achterhalen, maar in 1928 komen wij hier voor het eerst zijn naam tegen. Hij meldde zich als bouwkundige bij het Departement van Openbare werken, waar hij op 20 augustus 1928 in tijdelijke dienst werd genomen tegen een salaris van fl. 500,-- per maand (1). Op 26 oktober 1929 stuurde Werner een brief aan de Gouverneur met het verzoek voor twee maanden vrijstelling en een hoger salaris, zoals hem eerder was toegezegd. Uit deze brief blijkt ook dat hem was vergund als particulier werk te verrichten, ‘mits de dienst er niet onder leed' (2). Als antwoord hierop ontving hij een brief van 16 november waarin hem werd meegedeeld dat ‘zijn diensten niet meer zijn vereist en dat hij per 1 januari 1930 eervol ontheven zal worden van zijn werkzaamheden ’(3).
- Details
Architecten Fresco en Roovers
door Christel Monsanto
Dit artikel verscheen eerder in druk in de Archiefvriend van juni 2022
foto Gerard Roovers, uit familieachief Roovers
Met de twee naoorlogse architecten, Jacob (Jacques, Jaap) Fresco en G.A.M. (Gerard) Roovers, die vaak in één adem genoemd werden, wordt de reeks over de vroegere architecten voortgezet. Fresco en Roovers hadden enige jaren samen een architectenbureau op Curaçao. Na de rellen van 30 mei 1969 verlieten beiden Curaçao en vestigden zij zich weer in hun geboorteland Nederland. Daarna lijkt Fresco als van de aardbodem verdwenen, terwijl van Roovers nog het een of ander in de Nederlandse kranten en op Google te vinden is.
Het bekendste werk van Jaap Fresco is het Autonomie monument (1955) aan de rand van Salinja. Ieder kind kent de tekst: “steunend op eigen kracht doch met de wil elkander bij de staan”, zoals die op de betonrand van de vroegere rotonde nog steeds te lezen is. De symboliek van de zes vogels die proberen het nest te verlaten maar door stevige betonbanden tegengehouden worden, stellen de zes eilanden van de voormalige Nederlandse Antillen voor. De vogels zijn van aluminium, maar dat is nu niet meer goed te zien want ze zijn in een blauwe tint overgespoten. Dat de winkel van de familie Linder in Otrobanda later opende dan gepland, heeft alles met deze vogels te maken. De winkelpui, ook van aluminium en door dezelfde Nederlandse fabriek vervaardigd, werd met enige vertraging geleverd omdat men voorrang gaf aan de vogels in verband met de onthulling van het monument door koningin Juliana. Toen de maquette aan het bestuurscollege werd gepresenteerd, was alleen van Fresco als ontwerper sprake. Dat het zijn geesteskind was, is ook af te leiden uit het feit dat een afbeelding ervan op zijn grafsteen (1) gegraveerd is. In andere publicaties wordt Roovers wel als medeontwerper genoemd.
- Details
Alberto Badaracco (1930-1999)
Door Christel Monsanto
Dit artikel verscheen eerder in druk in de Archiefvriend van april 2022
Mijn artikelen over de architecten die in de 20e eeuw in Curaçao werkten, ga ik voortzetten met Alberto Badaracco (30 november 1930 – 23 maart 1999). In tegenstelling tot de meeste andere architecten die in de naoorlogse periode op Curaçao bouwden, was hij een yu di Korsou, maar valt toch een beetje tussen wal en schip wat het tijdschema betreft. Hij trad ongeveer in 1966 op Curaçao in de schijnwerpers als ontwerper en bleef werken tot aan zijn dood in 1999. Dat is misschien de reden dat hij in het boek van Ronald Gill (1) wel in de tekst sporadisch genoemd werd, maar achterin bij de opsommingen van de uitgevoerde ontwerpen ontbreekt.
Familie Badaracco
Grootvader Alberto Pablo Badaracco was oorspronkelijk van Italiaanse afkomst (1870 – 1930). Hij vestigde zich vanuit Caracas op Curaçao, trouwde met het half-joodse meisje met Curaçaose wortels Abigael Myerston en begon Hotel Americano aan het Brionplein. Daarna was een oom van de architect en zoon van de oprichter, ook weer een Alberto Baderacco, daar hotelier. Deze zoon overleed op maar 41-jarige leeftijd in 1941 omdat hij zijn hele leven een zwak gestel had sinds hij als kind aan reumatische koorts leed. Hotel Americano bestond tot 1969, toen het afbrandde tijdens de rellen van 30 mei.
De ouders van de architect waren Roberto Badaracco (1903 – 1969) en de Colombiaanse Olga de Castro Guerlain (1909- 2007) uit Barranquilla. De oudere generatie Badaracco ligt begraven in het familiegraf op de katholieke begraafplaats aan de Roodeweg. De kinderen van het voornoemde echtpaar met architect Alberto als oudste, zijn allemaal op Curaçao geboren; hij had twee broers en drie zussen. In een interview zei Alberto eens dat hij 10 jaar in Italië gestudeerd had. Feit is, dat hij en zijn Nederlandse vrouw bij het overlijden van zijn schoonvader Beeren, een textielfabrikant uit Weert, in 1964 in Milaan woonde. Uit het huwelijk is dochter Eleonora geboren die nu in Zwitserland leeft. Kort nadat Badaracco weer op Curaçao kwam wonen, scheidde hij van zijn vrouw. Daarna leefde hij eerst alleen bij de jachthaven en later tot aan zijn overlijden met een Nederlandse kapster. Zijn kantoor was gedurende lange tijd aan de George Maduroweg gevestigd.
- Details
Ben Smit (1922 – 2020)
Door Christel Monsanto
Dit artikel verscheen eerder in druk in de Archiefvriend van september-december 2021
Inleiding
Met Ben Smit open ik een reeks artikelen over architecten die in de 20e eeuw op Curaçao werkzaam waren. De meeste van zijn bouwwerken ontstonden tussen 1947 en begin 60er jaren en er is gelukkig veel materiaal over hem te vinden. Dat is vaak niet het geval voor zijn collega-architecten die al eerder of in dezelfde periode als hij op Curaçao ontwierpen en bouwden. Ik denk dan aan Alberto Badaracco, Cornelis Bakker, Henk Nolte, van Stuivenberg, Frits Zingel, A. de Vries enz. (1) waarover ik later in de Archiefvriend zal schrijven. Vaak is de huidige situatie van nog bestaande gebouwen radicaal veranderd, maar door op zoek te gaan naar afbeeldingen uit de tijd wordt veel duidelijk en zal ook blijken dat sommige gebouwen uit het midden van de 20e eeuw zeker de moeite waard zijn om zo weinig mogelijk eraan te veranderen en ze in de originele staat steeds goed te blijven onderhouden en op tijd te herstellen.
We zijn in de gelukkige omstandigheid dat een deel van de nalatenschap van Ben Smit overgebracht is naar het Nationaal Archief, zodat onderzoekers daar terecht kunnen. Aardig wat opnames van de gebouwen door de fotograaf Fred Fischer waren al beschikbaar en nu zijn er ook bouwtekeningen van Ben Smit online te raadplegen op de beeldbank. (2) Meer informatie is te vinden in de vroegere kranten en met name de Amigoe die online toegankelijk is. (3) Bovendien verwijs ik naar de geraadpleegde literatuur. (4)
- Details
Van den Bosch en de slavernij op Curaçao
Door John Gilbert Jonkhout
Dit artikel verscheen eerder in druk in De Archiefvriend van juni 2005
In 1780 werd in de provincieplaats Tiel (Nederland) een jongetje geboren, dat later zou blijken te beschikken over een tomeloze werkdrift, een zeer gezond verstand, veel idealisme, gepaard aan optimisme, en een nooit versagende toewijding aan wat hij zag als de goede zaak. Niets rondom zijn wiegje wees er op, dat hij een glansrijke loopbaan tegemoet zou gaan; een loopbaan, waarin hij diepe sporen trok door de vaderlandse geschiedenis en waarin hij ook zijn invloed deed gelden op Curaçao.
Nadat hij grotendeels zichzelf had opgeleid, solliciteerde hij op achttienjarige leeftijd naar de positie van eerste luitenant bij het Comité tot Zaken van de Oost-Indische Handel en Bezittingen, een orgaan dat na de verdrijving van de laatste stadhouder was ingesteld om bedoelde zaken te besturen. Hij werd aangenomen en een jaar later, vlak voor het officiële einde van de hoogbejaarde en wankele Oost-Indische Compagnie, kwam hij in Indië terecht. Bij de eerste gelegenheid die zich voordeed, onderscheidde hij zich te velde; als gevolg daarvan heeft het hoofd van het Indische leger, Simon de Sandol Roy, hem voor promotie voorgedragen bij de gouverneur-generaal, die de jongeman, welke wij nu leren kennen als Johannes van den Bosch, bevorderde tot kapitein-adjudant.
- Details
Un tanki? Si, danki.
Door John G. Jonkhout
Dit artikel verscheen eerder in druk in De Archiefvriend van september 2004
Jacobus Philippus Leseur zat aan zijn lessenaar in zijn landhuis Daniel te denken (1). Hij had een kleine plantage, waar weinig groeide, waar geen hofje was en maar weinig goede grond. Naast zijn plantage had hij een stuk grond in bruikleen van de overheid; hij zou daar graag een dam willen aanleggen om water te vergaren en een hofje aan te leggen; er was een reepje, waar een rooi doorheen liep en waarlangs de grond goed genoeg was om maïs te planten. Het zou een hoop werk zijn en ook wel wat geld kosten, maar dat kon hij van de ene dag op de andere kwijt zijn, want de overheid was toen al zo dat je ieder ogenblik van je rechten kon worden beroofd. De enige oplossing was om te proberen de grond voor een appel en een ei te kopen.
Hij moet de overheid benaderd hebben en de gouverneur zover gekregen hebben dat deze twee taxateurs aanstelde, om de waarde van de grond te schatten; een van die taxateurs was de bekende A. Evertsz, de andere de genieofficier H.J. Abbing. Deze twee hebben de zaak bekeken. Het stuk grond grensde over een afstand van 1100 el langs de weg. Naar achteren toe was het aan beide kanten 622 ellen diep. Aan de achterkant had het de vorm van een driehoek, maar daar kon niet gemeten worden wegens de vele stekels en de woestheid van de grond (2). In het voorliggende geval bestond zeven achtste van het geheel uit onvruchtbare rotsgrond. Daar is nooit bebouwing geweest en daar kan niet geplant worden. In de sleuven, gaten en openingen heeft zich schraal en stekelachtig kreupelhout voortgeplant. Hierop lettend, en in aanmerking nemen de motieven van Leseur, die allemaal in het rapport zijn verwerkt, hebben de taxateurs geen hoger bedrag kunnen verzinnen dan tweehonderd pesos (19 april 1824, bijlage akte nr. 141) (3). De grond is inderdaad voor dat bedrag verkocht. We kunnen ons afvragen of de gouverneur diep heeft nagedacht; Leseur verkocht alles minder dan een jaar later voor $19.500,= aan Moïse Pinedo jr., van wie hij het weer terugkocht op een veiling, twee jaar later, voor f. 5.606,66,= (3). Het is echter niet gemakkelijk na te gaan of hij winst heeft geboekt, omdat de gegevens over zijn eigen akte van aankoop, zoals verstrekt door mw. Van der Lee, niet kloppen, en ook omdat er nog een derde stuk grond werd meeverkocht, namelijk Kasjoetuin, dat ligt in de hoek van de afslag naar St. Willibrord en de Weg naar Westpunt (4).
We kunnen ons ook afvragen hoe het komt dat de motieven die Leseur heeft bedacht, allemaal zijn opgesomd in het taxatie-rapport. Het kan haast niet anders of de taxateurs hebben hem gesproken. Alexander Evertsz was goed thuis in de buurt, want hij heeft Daniel tot tien jaar ervoor gedurende twee jaar zelf bezeten (3). De grond was toen inderdaad niet veel waard; we kennen allemaal het stenige en droge midden-Curaçao, waar niettemin in de regentijd veel plassen lang blijven staan op die kalkplateaus. Nu gaat het om deze plassen en de naam ervoor in het papiaments, namelijk “tanki”. Ik heb me altijd afgevraagd hoe dat in onze landstaal terecht is gekomen. Niet uit het Nederlands, want het Nederlandse woord tank houdt geen verband met “waterplas” en wordt op z’n Engels uitgesproken; niet met Engelse woord “tank”, want daar geldt hetzelfde voor en bovendien staat de uitspraak ervan een woordafleiding uit de weg. Ik denk dat ik het nu weet; in het aangehaalde rapport spreken de taxateurs namelijk van het voornemen van Leseur om op het begeerde stuk grond een watervanggebied, een “étang” aan te leggen; dat is Frans voor vijver, poel. We hebben hier dus een gedocumenteerde afleiding van een Papiaments woord (5). Mogen er nog vele volgen.
Noten:
(1) Van der Lee, Plantages, blz. 2. Daniel wordt door Van der Lee ten onrechte Bagade genoemd; dat is een afzonderlijk stuk grond, met eigen privileges, dat wel met Daniel mee werd verhandeld in die tijd. Bahada di Daniel is het reepje, dat tegen het plateau van Daniel ligt, op het plateau van de Noordkant.
(2) In sommige inspecties en rooibrieven vindt men ook dat er niet gemeten kon worden vanwege de “kadoesjes en de baranques”.
(3) Als we voor het gemak er van uitgaan dat het stuk naast Daniel ligt, achterin, de driehoek niet meegerekend, even breed was als de weg, dan komen we eerst aan een oppervlakte van 1000x615 meter (afgerond), dat is 61,5 ha. Nemen we voor de driehoek 1100 meter als basis, en gaan we voor het rekengemak uit van een stompe driehoek met de helft van de zijden als hoogte, dan komt daar nog bij: 1100m(basis)x150m (halve hoogte), is gelijk 16,5 ha, totaal dus 78 ha. Leseur had dus niets te klagen over de taxateurs.
(4) In 1840 heeft hij Daniel verkocht aan zijn zoon, die de op een na meest weelderige naam van Curaçao draagt: Anthony Hoogland Steeling Leseur. De familie wordt kort besproken in Krafft, blz. 393. De weelderigste achternaam is natuurlijk Jacob Bennebroek van de Linde Schotborg.
(5) Een ander Papiaments woord, ontleend aan het plantageleven is, “baké”, oorspronkelijk “vaquero”, een de meest gewaardeerde soorten onvrije personen, om zijn kennis van paarden en koeien.
- Details
De armoede van Brión
Door John G. Jonkhout
Dit artikel verscheen eerder in druk in De Archiefvriend van maart 2004
In zijn boek (1) over onze zeeheld vertelt Hartog ons het een en ander over Brión’s financiën, zoals deze leden onder het voorschieten van bedragen ten behoeve van de oorlogsinspanning en zijn vermogenspositie, als gevolg daarvan. Een afschrift van het testament van Brión is achter in Hartog’s boek opgenomen (blz. 177). Hij laat, behoudens enkele kleine legaten, alles na aan zijn broer en zijn zusters, om gelijk te delen: “alle zijn natelatene goederen, zo roerende als onroerende, Actiën, credieten en gerechtigheden, niets uitgezonderd, zo hier als elders (enz.)”. Korte tijd later was de held dood, gesloopt door een ons onbekende ziekte. Zijn executeurs zouden zijn: zijn zwager Joseph Foulke, verder de zakenman William Smith, zijn broer Theodorus Brión en B.A. Cancrijn, die later door C. Parker is vervangen. Naar aanleiding van het aangehaalde zinsdeel uit het testament merkt Hartog op: “In werkelijkheid was er niets.” Hij vindt daarvoor steun in eigentijdse bronnen (blz. 150).
Mw. Monsanto heeft ons nader daarover ingelicht door de lijst van Brión’s goederen, die na zijn dood geveild zijn, bekend te maken. Dat ziet er schamel uit, ook al zou, zoals mw. Monsanto zegt, de opbrengst voldoende geweest zijn om een huis te kopen. (Archiefvriend, juni 2003). Op zichzelf hoeft dit niet te betekenen dat Brión geen andere bezittingen had; er zijn gewoon een aantal roerende goederen geveild; andere goederen waren misschien eerder uit de hand verkocht. Van zijn onroerende goederen weten wij niets, en die heeft hij vast wel geërfd van zijn vader. Misschien heeft hij deze op een eerder tijdstip te gelde gemaakt. Dat zou nagegaan kunnen worden door alle akten na te lopen vanaf het overlijden van zijn vader.
Zijn vader was geen arme drommel. Helaas is het niet mogelijk een goed beeld te krijgen van diens vermogen, omdat de inventaris van zijn roerende en onroerende bezittingen, opgemaakt na zijn dood, niet voldoende goed leesbaar is (2). Tussen de vlekken door ziet men wel het een en ander aan luxe schemeren, zoals gouden voorwerpen – afgezien van enkele bebouwde percelen en aandelen in werven en opslagplaatsen.
Luís Brión was een idealist, een goed zeeman en een zakenman. Dat moet hij geweest zijn, want er is veel geld omgegaan in de bevrijding van Zuid-Amerika; Hartog berekent dat hij een miljoen heeft bijgedragen, een berekening gemaakt aan de hand van historische gegevens (blz. 166).
Men kan zich afvragen waar Brión zijn startkapitaal vandaan had. Hij moet het een en ander geërfd hebben; uit de uitvoerige inventaris van zijn vaders boedel, welke inventaris zoals gezegd niet goed leesbaar is, kan niet worden afgeleid hoe groot het vermogen was. Die onbekende hoeveelheid heeft hij ook moeten delen met zijn broer en zusters. We moeten, als het verhaal van Hartog klopt, dan ook de conclusie trekken, dat de held in elk geval verder is gegaan met zaken doen, of althans een behoorlijke inkomstenbron heeft aangeboord.
Brión was niet alleen een idealist, die heilig geloofde in de zaak van de revolutie. Hij was ook, naar we mogen aannemen, een hartstochtelijk militair, gezien de voorvallen die Hartog aanhaalt in de periode dat hij in Nederland was en na zijn terugkeer op Curaçao. Dit is een gevaarlijke combinatie, maar niet een die hem tot een verkwister maakt. Een peso kan maar één keer worden uitgegeven. Brión heeft zeker zaken gedaan, hij kon immers tijdens de opstand kredieten krijgen, en hij is op dat gebied heel ver gegaan, want hij moest regelmatig de revolutionaire leiding er op wijzen dat kredieten gehonoreerd moeten worden. Dat moet logischerwijze ook omdat de kredietverleners weliswaar belust zijn op de als gebruikelijk grote oorlogswinsten, maar ook aan de voortzetting van hun bedrijf moeten denken.
Dit laatste gold ook voor Brión.
Er is een stuk (3), waaruit blijkt dat hij, op papier althans, niet onbemiddeld is gestorven. Op 1 februari 1836 kwamen er een aantal heren bij elkaar ten kantore van de koloniaal secretaris in diens kwaliteit als notaris, om een overeenkomst vast te leggen.
Aan de ene kant waren dat Th. Jutting, A. de Veer Jr. en G.I. Hoyer, gemachtigden van Joseph Foulke. Aan de andere kant was dat G.W. Hellmund.
Foulke was nog steeds executeur testamentair (uitvoerder van de laatste wilsbeschikking) van Brión; Hellmund was hetzelfde voor G.F. Lenz, die overleden was maar in leven eveneens executeur testamentair geweest van Brión, die in zijn laatste wil had bepaald dat die functionarissen in hun plaats anderen konden benoemen – een heel gebruikelijke regel.
Hellmund sprak het volgende met die andere heren af. Hij zou een pakket obligaties, dat Lenz onder zich had gehad, maar dat toebehoord had aan Brión, aan hen overdragen. Ze zouden dan allemaal samen proberen, om door tussenkomst van een erkend handelshuis op het vasteland achter de waarde toentertijd van die papieren te komen. Op basis van dat gegeven zouden ze dan het aandeel van Lenz als executeur testamentair aan Hellmund overhandigen. Een keurige regeling. Voor degenen die op dit terrein niet thuis zijn zij opgemerkt dat het heel gewoon is dat een executeur testamentair een vergoeding krijgt voor bewezen diensten.
Maar nu komt het: in de overeenkomst is een nauwkeurige lijst opgenomen van de papieren waar het om ging. Het zijn vele tientallen schuldbekentenissen in allerlei bedragen, van het land in oprichting, dat toen Gran Colombia heette maar onder andere ook Venezuela omvatte - Bolívars droom immers was één grote, Zuid-Amerikaanse republiek - aan Brion. Het totaalbedrag van deze waardepapieren beloopt $ 259.500.=, zonder meer een gigantische som. Ik haal dit stuk aan om te bewijzen dat Brión zijn vermogen niet zomaar in de Gran-Colombiaanse staatskas heeft gestort en er waarschijnlijk niet van uit is gegaan dat hij niets van het uitgeleende geld terug zou zien. Hij heeft, bij het voorfinancieren van de oorlogsuitgaven niet kunnen vermoeden dat hem maar een betrekkelijk kort leven beschoren zou zijn. Het is ondenkbaar dat hij in de weken voor zijn overlijden – uit Hartog’s relaas blijkt dat hij goed bij kennis was (blz. 148 e.v.) – niets hierover zou hebben meegedeeld aan zijn broer en zijn zwager, die immers ook moesten instemmen met hun benoeming tot executeur-testamentair. Misschien heeft hij instructies gegeven, of in elk geval inlichtingen over de vorderingen; het zal niet zijn omdat ze juist op dat moment betaalbaar waren. Mogelijk heeft Brión ze ergens op het continent achtergelaten, eventueel met andere roerende en/of onroerende goederen. En dat hij geen tijd heeft gehad om er achterheen te gaan, omdat ze op een voor hem onbereikbare plek waren. In elk geval hebben zijn nabestaanden gedacht dat er nog iets te halen viel. Of dat in de praktijk ook wat heeft opgeleverd, is een vraag die ik niet van hieruit kan beantwoorden; ik laat de zoektocht naar het antwoord graag over aan een volhardende, plaatselijke onderzoeker. Die zal niet alleen er achter moeten zien te komen, wat er van de waardepapieren terecht is gekomen – bijvoorbeeld door na te gaan, of er in Venezuela en Colombia is bijgehouden welke uitbetalingen op uitstaande obligaties zijn gedaan - maar ook waar ze vandaan kwamen, en of dat alles was wat er was, gezien de schatting van Hartog over de bijdrage van onze zeeheld.
Noten
(1) Hartog, J., Luis Brión, de admiraal-financier, Aruba, 1968
(2) Nationaal Archief Nederland, Oud Archief Curaçao vóór 1828, notariële protocollen, inv. nr. 1001, akte 114.
(3) Nationaal Archief Nederland, Oud Archief Curaçao 1828-1845, notariële protocollen, inv. nr. 770, akte 28.
- Details
Waar komt de naam van de Matteywerf vandaan?
door Christel Monsanto
Dit artikel verscheen eerder in druk in de Archiefvriend van maart 2017
De naam van de Matteywerf is nauw verbonden met een vroegere eigenaar, namelijk Antony Mattey. Deze zeeman zag het levenslicht op 14 december 1774 op het eiland Corsica en overleed op 27 juni 1844 op Curaçao. Mattey huwde Anna Celestina Blan of Blanc (5.4.1795 Curaçao - 2.11.1863 Curaçao). Anna’s vader was ook zeeman en afkomstig uit Genua (Italië). Hij kwam op Curaçao terecht en trouwde in 1794 met de Curaçaose Maria Ignees Tessel. Het echtpaar Mattey-Blan had geen kinderen, dus na het overlijden van Anna Celestina in 1863 erfden nakomelingen van haar kant de scheepswerf. Daarbij hoorde ook het op de monumentenlijst staande woonhuis gelegen op de hoek tussen de Rouvilleweg en de Klipstraat en ander onroerend goed.
Oorspronkelijk zeilde Mattey als schipper voor Curaçaose scheepseigenaren door het Caribische gebied. Uit 1809 is bekend dat hij zich op Tortola bevond met een schip van de Curaçaose reder Ellis. Geleidelijk aan moet hij goed geld hebben verdiend, want in 1815 kocht hij een golet voor de prijs van 5.000 patienjes. In 1816 kocht hij er weer één voor 2.000 patienjes.
In 1818 maakte de grootmoeder van Anna Celestina Blan haar testament. Daaruit blijkt dat deze Anna Maria Calenberg, weduwe van Victor Tessel, drie kinderen had van wie één krankzinnig was. In haar testament gaf zij dan ook aan dat haar aangetrouwde familielid Anthony Mattey als executeur van het testament erop toe moest zien dat haar krankzinnige dochter tot aan haar dood goed moest worden verzorgd.
In een document van 1821 wordt Mattey koopman genoemd. In 1822 was hij eigenaar van de bark Neptunus, waarop ene Römer op dat moment schipper was. In 1822 liet Mattey samen met zijn vrouw een testament opmaken. Hieruit blijkt dat Mattey op Corsica nog een zuster Anna had die met ene Agostini getrouwd was. Op dat moment, dus in 1822, was de zoon van Mattey’s zuster, genaamd Joseph Antoine Agostini (geboren 1803 in Corsica, overleden 1863 op Curaçao) misschien nog op zijn geboorte-eiland Corsica. Deze Joseph vestigde zich later ook op Curaçao, want hij werd op dit eiland de vader van verschillende kinderen en zijn naam leeft nog altijd voort in Koraal Agostini en het bijbehorende gebouw waarin nu restaurant "De Gouverneur" gevestigd is. Dit pand staat als het ware twee huizen verwijderd van de toenmalige scheepswerf van Antony Mattey.
Het aanzien van Mattey als koopman, executeur van testamenten en vertrouweling van diverse families moet in de loop van de jaren zijn toegenomen, want in 1834 werd hem opgedragen de plantages Rustenburg en Vreeland in het Ruiterkwartier, bijbehorende knoekjes, het eiland Negoene in het Schottegat en zevenenzeventig slaven te verkopen.
In haar testament noemde Anna Celestina Blan ook de zonen van haar reeds overleden zuster Maria Elizabeth, namelijk Bartholomeo en Josef Leon.
Leon laat een Curaçaose achtergrond vermoeden, maar de vader van deze jongens was ook van Corsica afkomstig. Zoals ook tegenwoordig nog gebruikelijk is, kiest de eerste generatie immigranten bij voorkeur een partner uit eigen kring of met dezelfde vertrouwde achtergrond. Dat noem ik ‘clusteren’ en dat kwam op Curaçao in het verleden bij de eerste en soms ook nog bij de tweede generatie immigranten veel voor.
In 1834 maakte het echtpaar Mattey opnieuw een testament, deze keer wederzijds en ten faveure van de langstlevende. Er werd toen alleen een legaat genoemd voor haar nog in leven zijnde moeder Maria Ignees Tessel, de weduwe Blan(c). Te gelijkertijd maakte ook moeder Maria Ignees haar testament en noemde als haar erfgenamen haar dochter Anna Celestina getrouwd met Mattey, haar zoon Victor en de kinderen van haar overleden dochter Poulina Gijsbertha Blan(c) uit het huwelijk met A.G. Leon.
Pas in 1855 komen we weer een familielid in de notariële akten tegen op het moment dat Martis Mat overleed. Hij was ooit door de weduwe Mattey vrijgemaakt en op het tijdstip van zijn dood eigenaar van een van de afdaken bij de scheepstimmerwerf van de weduwe in Otrobanda.
Op 30 oktober 1863 maakte Anna Celestina Blan als weduwe Mattey een besloten testament dat drie dagen later op haar sterfdag 2 november 1863 geopend werd. Hieruit wordt duidelijk dat zij de scheepswerf en het woonhuis aan de twee kinderen van haar nicht Maria Elizabeth Leon, namelijk Jules François en Maria Paulina Blasini, wilde nalaten. De vader van deze kinderen, Jules Blasini, stamde ook uit Corsica en was op een gegeven moment de Franse consul op Curaçao. Hoewel er nog meer neven en nichten op Curaçao in leven waren, koos Anna Celestina deze broer en zus Blasini ook als haar universele erfgenamen. In de inventaris van de boedel van de weduwe Mattey die een week na haar dood werd opgemaakt, is te zien dat zij behalve de scheepswerf aan de westzijde van de St. Annabaai ook eigenaresse was van andere huizen op de berg in Otrobanda.
Uit de boedel blijkt daarentegen niet dat zij een paar maanden voor haar dood, bij de slavenemancipatie in juli 1863, nog gecompenseerd was met 5.600 guldens voor haar achtentwintig slaven. Bij het onroerend goed waren ook percelen kade en zelfs waterpartijen voor haar terreinen in de Sint Annabaai inbegrepen. Deze waren uiteraard belangrijk voor het bestaan van een werf. De percelen water waren door Antony Mattey al in de jaren 1826, 1834 en 1836 van het gouvernement aangekocht. De twee erfgenamen van de weduwe Mattey bleven ongehuwd en kinderloos, zodat broer en zus Blasini uiteindelijk in 1878 de scheepswerf, die in de akten ook wel "De Klip" wordt genoemd, verkochten aan A.J. Jesurun voor 75.000 gulden (met dank aan Helma Maduro voor deze informatie). Op de kaart van Werbata zijn achter elkaar aan de Otrobanda-oever de Werf Mattey, West Werf, Nieuwe Werf en Werf Motet te zien. De hieronder staande lijst van voormalige eigenaren is niet compleet.
Werf Mattey
ca. 1830 Antony Mattey, 1844 weduwe Mattey, 1863 Blasini, 1878 A.J. Jesurun.
West Werf
1767 Michiel van der Meulen en kinderen Ellis, vanaf 1870 verkoopt Jan Ernst van der Meulen vele percelen van zijn grond aan particulieren waardoor de woonwijk rond de Hoogstraat ontstond.
Nieuwe Werf
(Grote Klip, ook landhuis Kortijn en het Plezierhuis) - Isaac Gouverneur, 1797 Henry Basden, 1815 weduwe Basden.
Werf Motet
1713 Willem Motet, 1788 Pletsz, 1875 boedelscheiding kinderen De Haseth.
- Details
Op het terras
Op 26 augustus 2020 was het eindelijk zover. Na vijf jaar keihard werken heeft het gezamenlijke project ter gelegenheid van het 50-jarig jubileum van het Nationaal Archief en het 25-jarig bestaan van de Vrienden van het Nationaal Archief eindelijk het licht gezien. Het boek “Op het terras” verscheen als uitgave 25 van Lantèrnu en kon in verband met de Corona restricties maar aan een kleine groep genodigden gepresenteerd worden.
Het resultaat mag er zijn: onder redactie van onze voorzitter Erwin Gibbes, medeoprichtster van de Vrienden en drijvende kracht achter het project Helma Maduro-Molhuijsen, Josette Vos en de directeur van het Nationaal Archief, die verantwoordelijk was voor de totale lay-out Max Scriwanek, kunnen we bladeren en lezen in 325 pagina’s rijk gevuld met een keuze uit eerder gepubliceerde artikelen uit het kwartaalblad “De Archiefvriend”.
Deze uitgave was alleen mogelijk met de financiële hulp van onze sponsoren, namelijk het Prins Bernard Cultuur Fonds, de Mongui Maduro Library, Maduro & Curiel’s Bank N.V., Stichting Curaçao Style, de Radboud Universiteit Nijmegen en HumanAbility. Bovendien hebben de schrijvers van de originele artikelen deze belangeloos ter beschikking gesteld.
Nadat de directeur van het Nationaal Archief, Max Scriwanek het openingswoord voor zijn rekening had genomen, lichtte Helma Maduro-Molhuijsen toe, hoe De Vrienden en het kwartaalblad De Archiefvriend zich in 25 jaren hadden ontwikkeld. Daarna ging Michel Drenthe kort in op hoe zijn familie aan geheimhouding was verplicht in samenhang met een geplande tentoonstelling in Amsterdam. Die ging in verband met de pandemie niet door, zodat wij nu met onze cover de primeur hebben van de wetenschap dat een oom van Michel op de omslag van ons boek staat. Het originele schilderij* hangt in het Stedelijk Museum in Amsterdam.
Daarna werden exemplaren van “Op het terras” aan de aanwezige vertegenwoordigers van de sponsoren en de aanwezige auteurs overhandigd. Verheugend was het feit, dat familieleden van de overleden Vriend Pieter Swakhoven hierbij aanwezig konden zijn. Na afloop genoot iedereen, op gepaste afstand, van een hapje en een drankje.
Het boek is te koop in het Nationaal Archief en ook in de lokale boekhandels, Gallery Alma Blou, Landhuis Bloemhof en het Curacao Maritime Museum.
* Op het terras is een schilderij van Nola Hatterman uit 1930.
Pagina 2 van 3